De Cock en de ontgoochelde dode [Albert Cornelis Baantjer] (fb2) читать постранично, страница - 5

- De Cock en de ontgoochelde dode (а.с. inspector de cock -8) 400 Кб, 147с. скачать: (fb2) - (исправленную)  читать: (полностью) - (постранично) - Albert Cornelis Baantjer

 [Настройки текста]  [Cбросить фильтры]

klasse. Hij had wel een baard van een week en zag er belabberd uit, maar zijn handen… zie je, zijn handen waren goed verzorgd. En daar herken je je mensen aan.’

De Cock nam een slok van zijn bier. ‘En toen?’

Ze trok haar mondhoeken tot een grijns. ‘Ik heb hem een plaatsje dicht bij de kachel gegeven, Toen heb ik hem een kruidenbittertje gebracht om ook vanbinnen wat door te gloeien. Hij wilde het eerst niet hebben. Ik kan je niet betalen, zei-ie.’ Ze hield haar hoofd iets schuin. ‘Wie praat er over geld? zei ik.’ De Cock veegde het schuim van zijn mond. ‘Hij zat dus wat je noemt aan de grond.’

Ze reageerde niet, maar staarde dromerig langs hem heen. Ze had zijn laatste opmerking kennelijk niet gehoord. Haar grote, bruine ogen glansden.

‘Het was een verdomd knappe kerel toen hij zich eenmaal geschoren had.’

De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Je nam hem dus mee naar huis?’

Ze kwam met een schok tot de werkelijkheid terug. ‘Wat moest ik?’ reageerde ze ineens fel, verontschuldigend. ‘Zeg es… wat moest ik? Ik kon hem toch moeilijk zo weer op straat zetten? Het was hondenweer. Waar moest die jongen heen, zonder geld?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij ernstig. ‘Natuurlijk. Je kon hem moeilijk weer de nacht in sturen.’ Hij glimlachte haar vriendelijk toe. ‘Hoe lang is hij bij je gebleven?’

Ze trok haar linkerschouder wat omhoog. ‘Een dag of vier, vijf,’ zei ze onverschillig. ‘Misschien nog wel langer. Ik weet dat niet zo precies meer. Het was wel gezellig. Dat wel. De dagen vlogen om.’ Ze aarzelde. Er kwam een afwezige blik in haar ogen. ‘Hij was totaal verwaarloosd. Wat hij aanhad, waren vodden. Ik heb op de Nieuwendijk een pyjama voor hem gekocht, ondergoed, sokken, overhemden. Ik had nog een pak hangen, dat een of andere vrijer bij mij had achtergelaten. Het paste hem precies. Hij ging als een heertje bij mij weg.’

‘Waarom?’

‘Wat bedoel je?’

‘Waarom ging hij weg?’

Ze plooide haar lippen tot een droeve glimlach. ‘Wie ben ik, dat ik zo’n binkie kan vasthouden?’ Haar stem trilde van melancholie. De Cock strekte troostend een hand naar haar uit. ‘Ik zou nooit bij je zijn weggegaan,’ zei hij liefjes.

Ze glimlachte gevleid. ‘Ik moet zeggen, hij deed het heel netjes. Hij zei dat hij niet langer kon blijven, dat hij nog nooit op kosten van een vrouw had geleefd en dat hij nog wel eens zou terugkomen als alles voorbij was.’

Ze zwegen. De Cock dronk zijn glas leeg. ‘Hoe noemde jij hem?’ ‘Sjaak.’

‘Was dat zijn echte naam?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik vroeg hem hoe hij heette. Gewoon, zoals je dat doet als je iemand leert kennen. Hij zei: “Vind je het belangrijk?” Ik zei: “Nee.” Toen zei hij: “Geef me dan maar een naam die je zelf mooi vindt.”’ Ze maakte een simpel gebaartje. ‘Toen heb ik hem Sjaak genoemd.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Had hij een vrouw, kinderen, familie? Waar kwam hij eigenlijk vandaan?’

Ze haalde opnieuw haar schouders op. ‘Dat weet ik niet. Hij sprak nooit over zichzelf. En ik… Ik heb nergens naar gevraagd.’ De Cock schudde vertwijfeld het hoofd. ‘Waar spraken jullie dan over?’ vroeg hij kriegel.

Ze lachte met een klokkend geluidje. ‘Je hoeft er toch niet bij te praten!’

De Cock grijnsde.

‘Ik neem toch aan,’ zei hij wat kil, ‘dat jullie ook wel eens aan tafel zaten.’

De koele toon van de rechercheur dreef de zoete herinnering wat op de achtergrond. Ze werd opeens ernstig. ‘Ik zit al jaren in deze kroeg. Hier komen zeelui uit de hele wereld. Zeelui… zeelui zien nooit wat. Ze komen overal, maar ze zien nooit wat. Vraag een zeeman over Hamburg en hij zal je vertellen over een kroeg die hij kent aan de Reperbahn. Vraag hem over Rio de Janeiro en hij zal je vertellen dat ze daar voor de bordelen in de rij staan. Begrijp je, ze zien nooit wat.’

‘En Sjaak?’

Er gleed een glimlach van vertedering over haar gezicht. ‘Sjaak… Sjaak was overal geweest. Spanje, Zuid-Frankrijk, Parijs… overal. Niet met vakantie of zo, met een hele meute in een autobus, maar echt, weet je, geleefd onder de mensen. Sjaak had veel gezien. En hij kon ervan vertellen.’

‘Bleven jullie de hele dag thuis?’

Ze schudde lachend haar hoofd.

‘Dat kon toch niet. Ik moest mijn zaak toch bijhouden? Ik ga elke avond om acht uur open. Sjaak zat meestal aan de bar. Daar waar u zit. Hij babbelde dan wat met de klanten of maakte een knobbeltje. Als hij goeie zin had hielp hij ’s middags bij het mastiek maken. Een enkele keer ging hij wel eens een straatje om.’ ‘Kende hij mensen uit de buurt?’

Ze trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik dacht van niet. Tenminste niet in de tijd dat hij bij mij in huis was.’

De Cock wreef met duim en wijsvinger in de ooghoeken, langzaam, nadenkend. Hij worstelde met een kriebelend gevoel van onbehagen. Tegenover hem zat een vrouw die met de man die nu al urenlang zijn gedachten beheerste, vrij intiem was geweest. Toch bleef de man voor hem een onbekende, kreeg de dode naam noch gestalte. Hij bleef voor hem een vreemde, vage figuur, zonder contouren. Dat maakte hem kriegel.

‘Heb je nooit iets bijzonders aan hem gemerkt?’

Ze keek hem niet-begrijpend aan.

‘Hoe bedoel je?’

De Cock gebaarde wat geagiteerd voor zich uit. ‘Heeft hij nooit iets bijzonders gedaan of gezegd? Verdomme, er moet toch iets zijn?’

Ze antwoordde niet direct, zakte dromerig weg in herinneringen. De grijze rechercheur keek haar aan, hoopvol, ongedurig. ‘Wacht eens,’ zei ze na een poosje. ‘Je hebt gelijk. Er was toch iets.’ Ze kauwde op haar onderlip en tastte naar haar hoofd. ‘Iets wat hij zei.’ ‘Wat?’

Ze sloot haar ogen. ‘Het was,’ zei ze weifelend, ‘de laatste nacht dat hij bij me was. Ik lag al in bed en wachtte tot hij zou komen. Hij zat in de grote fauteuil bij het raam en rookte zwijgend een sigaretje. Hij was stiller dan normaal. Ik had hem al een paar keer geroepen, maar hij scheen me niet te horen.’

‘En toen?’

‘Toen zei hij plotseling iets geks. Hij zei: “Kan iemand die dood is, een moord plegen?” Ja, dat zei hij. “Kan iemand die dood is, een moord plegen?” ’

4

‘Kan iemand die dood is, een moord plegen?’

Vledder keek verbaasd op. ‘Wat zeg je?’

De Cock trok zijn gezicht tot een brede glimlach. Hij trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een blanco vel papier. Met grote, schoolse letters schreef hij: Kan iemand die dood is een moord plegen? Hij bekeek de zin aandachtig en sprak elk woord met nadruk uit.

Vledder keek hem wat verward aan. ‘Hoe kom je daar nu bij?’ De Cock grinnikte. ‘Het was een vraag waar onze vriend zich mee bezighield.’

‘Die man uit de gracht?’

‘Ja, onze onbekende dode. Ik heb gisteravond laat nog een vrouwtje gesproken die hem een paar dagen gastvrijheid heeft verleend.’ ‘Wie?’

‘Sylvie, Zwarte Sylvie, een oude kennis van mij. Ze pikte hem een week of zes geleden in vodden gehuld en zonder een cent op zak van de straat op en nam hem mee naar huis.’ Vledder trok zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom? Ze is toch niet van het Leger des Heils?’

De Cock glimlachte. ‘Dat niet. Maar ook Sylvie heeft een groot hart, boordevol naastenliefde. En daar komt dan nog bij dat ze wat in hem zag. Volgens haar had onze vriend klasse.’ Hij grinnikte. ‘En geloof me, als Sylvie een oordeel over mannen geeft, dan weet ze wat ze zegt.’

‘Wat bedoelt ze met klasse?’

De Cock maakte een gebaar met zijn hand. ‘Standing… voorkomen… beschaving… educatie… een man van goede komaf.’ De jonge rechercheur snoof. ‘Wie is er nu van goede komaf?’ zei hij minachtend. ‘Dat is een ouderwets begrip.’

De Cock beet op het achtereinde van zijn ballpoint. ‘Misschien…’ zei hij vaag, ‘misschien… Toch geeft het mijns inziens wel een beeld van het type man dat onze dode in leven moet zijn geweest. In ieder geval was hij, ondanks zijn relatie met de Puitaal, niet zomaar een inbreker. Qua type zou ik eerder geneigd zijn hem in te delen in de rijen van de oplichters.’ Vledder grinnikte. ‘Als hij zich met misdaad bezighield.’ De Cock knikte. ‘Je hebt gelijk. We kunnen zijn kortstondige verbintenis met de Puitaal moeilijk als een onderdeel van een criminele carrière beschouwen.’

‘Wist Zwarte Sylvie niets?’

‘Ze noemde hem Sjaak, maar we kunnen gevoeglijk aannemen dat dat zijn ware naam niet was.’

‘Waar kwam hij vandaan?’

‘Hij had Zwarte Sylvie verteld dat hij enige tijd in Spanje had doorgebracht. Ook zou hij een poos in Frankrijk hebben