De Cock en de blijde Bacchus [Albert Cornelis Baantjer] (fb2) читать онлайн

- De Cock en de blijde Bacchus (а.с. inspector de cock -56) 322 Кб, 119с. скачать: (fb2) - (исправленную)  читать: (полностью) - (постранично) - Albert Cornelis Baantjer

 [Настройки текста]  [Cбросить фильтры]
  [Оглавление]

Albert Cornelis Baantjer De Cock en de blijde Bacchus

~ ~ ~

Met dank aan Wijnkoperij Henri Bloem in Bussum, voor de verstrekte informaties, die mij het schrijven van dit boek mogelijk hebben gemaakt.

A.C. Baantjer

1

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat leunde behaaglijk achterover in zijn stoel met wieltjes. Hij trok de knoop van zijn stropdas iets naar beneden. Het was al dagen drukkend warm. Om enige verkoeling in de grote recherchekamer te brengen stonden alle ramen wijd open. Vanaf de straat klonken de schelle stemmen van jonge hoertjes vermengd met het gelal van een dronken sloeber die een lied kweelde over een verloren liefde. Het stoorde De Cock niet. Hij hield van die geluiden van de straat. De oude rechercheur keek naar de grote klok boven de toegangsdeur. Het was even over tienen. Als er niets gebeurde kon hij over een uurtje naar huis, waar — zo wist hij — in de magnetron een volle beker chocolademelk op hem wachtte. Hij blikte naar Vledder, zijn jonge collega, die gekleed in een T-shirt een stapel A-viertjes in elkaar schoof en in een omslag stopte.

De jonge rechercheur keek vragend naar hem op en tikte met de gekromde wijsvinger van zijn rechterhand op het lijvige proces-verbaal.

’Wat doen we met Big Pete?’

De Cock glimlachte.

’Big Pete,’ herhaalde hij smalend. ’Wie heeft hem die bijnaam gegeven?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Iedereen spreekt van Big Pete. Alle getuigen kennen hem als Big Pete. Ik heb hem nooit anders horen noemen.’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Voor mij is hij geen Big Pete maar gewoon Petrus de Groot. Ik ken hem al vanaf zijn twaalfde jaar. Hij was toen al een stevig gebouwde jongen met een ontwapenende glimlach. Een glimlach die hij later schaamteloos misbruikte om zijn medemensen te bedriegen.’

’Het zat er dus al vroeg in.’

De Cock knikte.

’Zijn moeder bracht hem hier aan de Warmoesstraat bij mij voor een vermanende toespraak. Petrus had om zijn toenmalig jeugdig vriendinnetje te behagen in het warenhuis De Bijenkorf een vergulde halsketting gestolen. Ze had het sieraad persoonlijk bij de Bijenkorf teruggebracht. De uitbrander moest van mij komen.’

’En?’

De Cock maakte een mistroostig gebaar.

’Ik ben niet zo goed in vermanende toespraken,’ sprak hij bedremmeld. ’Spreken met indringende stemverheffing ligt mij niet.’ Hij schudde zuchtend zijn hoofd. ’Mijn toespraak heeft achteraf ook weinig geholpen.’

Vledder keek hem schuins aan.

’Je imponeerde niet?’

De Cock glimlachte.

’Blijkbaar onvoldoende.’ Hij gebaarde voor zich uit. ’Petrus de Groot is zo’n man die ondanks een goed verstand en vele sociale vaardigheden, toch in de vernieling komt. Hij voelde zich aangetrokken tot slechte vrienden en trouwde uiteindelijk een sloerie van een vrouw. Een hoerachtig type met een gat in haar hand, die hem steeds weer tot het doen van oplichtingen aanzette.’ De oude rechercheur wees naar het proces-verbaal op het bureau van Vledder.

’Het staat er vol van. Petrus bezit de gave om mensen te doen geloven wat hij hen voorspiegelt.’

De Cock zweeg even.

’Zijn joodse moeder noemde Petrus altijd Kefa.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

’Kefa?’

De Cock knikte.

’”Mijn jongen!” riep ze dan vertederd en strekte haar armen naar hem uit. ”Mijn mooie sterke Kefa”.’ De oude rechercheur glimlachte bij de herinnering. ’Ik heb haar dat gebaar dikwijls zien maken.’

Vledder grinnikte.

’Nu weet ik nog steeds niet wat Kefa betekent.’

’Kefa is het Armeense woord voor rots. Petrus is de mannelijke vorm van het Griekse woord Petra, dat ook rots betekent. Volgens het Bijbelwoord sprak Jezus: ”Gij zijt Petrus, op deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen.” Moeder De Groot hoopte dat haar zoon net zo’n grote, sterke persoonlijkheid zou worden als de apostel Petrus.’

Vledder keek De Cock verwonderd aan.

’Petrus is toch een figuur uit het Nieuwe Testament.’

’Inderdaad.’

’Vereren de joden de Bijbelse Petrus?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ze was met een katholieke man getrouwd en omwille van de lieve vrede ook katholiek geworden.’

’Een katholiek met een joods hart.’

De Cock lachte.

’Zoiets. Ik vond moeder De Groot een schat van een vrouw. Gelukkig heeft ze de neergang van haar zoon niet meer meegemaakt. Ik wist dat ze aan een ernstige vorm van kanker leed en niet lang had te leven. Ze stierf vrij jong. Ik stond bij haar teraardebestelling op Zorgvlied naast haar zoon Petrus. Een week later arresteerde ik hem voor zijn eerste oplichting. Een zaak die ik toen al een paar maanden in de lade van mijn bureau had liggen.’ Vledder knikte begrijpend.

’Je hebt met de arrestatie van haar zoon gewacht tot zijn moeder dood was.’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken. Bij de herinnering aan de zieke vrouw trilde een gevoelige snaar.

Vledder tikte opnieuw op het lijvige proces-verbaal. ’Wat doen we met Big Pete… jouw Petrus?’

De Cock keek op. ’We leiden hem morgen voor de officier van justitie,’ sprak hij strak.

’Zonder weemoed?’

De Cock trok achteloos zijn schouders op.

’Zonder weemoed en zonder wroeging. De vader van Petrus was een strenggelovige man. En uiterst rechtvaardig. Hij heeft oprecht getracht om zijn zoon normen en waarden bij te brengen. Zijn moeder was een zachte, liefhebbende vrouw, die alles voor haar zoon over had. Hoewel zijn ouders het niet breed hadden, kreeg Petrus toch een prima schoolopleiding. Hij kan niemand iets verwijten. De schuld ligt bij hemzelf.’ Vledder trok het proces-verbaal naar zich toe.

’Ik zal de voorgeleiding klaarmaken. Ik moet nog een staat van inlichtingen maken en…’

De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt.

Vledder riep: ’Binnen!’

Het klonk wat rauw en onvriendelijk.

De Cock schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna kwart over tien.

De deur van de grote recherchekamer gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een slanke jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij droeg een modieus kostuum van een lichtbruine stof. Het colbert was iets getailleerd, waardoor zijn schouders breder leken dan zij in werkelijkheid waren. Met een glimlach om zijn mond liep hij lichtvoetig naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef hij staan. Zijn glimlach verdween.

’Ik… eh, ik maak mij zorgen om mijn oudoom,’ sprak hij met enige hapering.

De Cock wuifde naar de stoel naast zijn bureau.

’Neemt u plaats,’ reageerde hij vormelijk.

De jongeman ging zitten. Hij knoopte zijn jasje los en wendde zich opnieuw tot De Cock.

’Ik maak mij zorgen om mijn oudoom,’ herhaalde hij. ’Ik ben bang dat er iets met hem is gebeurd.’

De Cock reageerde niet direct. Hij keek de jongeman schattend aan, bezag de iets geprononceerde neus, de weke kin en de lichtgroene ogen onder overhangend gelig blond haar met kleine korte krullen.

’Wie is uw oudoom?’

De jongeman boog zich iets naar voren.

’Herbert, Herbert van Harrecoven. Hij is de jongere broer van mijn grootvader.’

De Cock knikte begrijpend.

’Wie bent u?’

Er gleed een blos over het gezicht van de jongeman. ’Sorry. Ik had mij eerst aan u moeten voorstellen. Ik ben François van Harrecoven.’

De oude rechercheur glimlachte.

’Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde voor zich uit. ’En dat is mijn collega Vledder. U kunt in zijn bijzijn vrijuit spreken.’

François van Harrecoven maakte een hoofdknik in de richting van de jonge rechercheur.

’Aangenaam,’ mompelde hij. Daarna wendde hij zich weer tot De Cock. ’Ik heb beneden aan de wachtcommandant gevraagd of ik een paar agenten mee kon krijgen om de deur van het huis van oudoom Herbert open te breken.’

’En?’

François van Harrecoven schudde zijn hoofd.

’De wachtcommandant voelde er niets voor om mij assistentie te verlenen. Hij wees naar boven en zei: ga maar met die oude rechercheur praten.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Zei hij oude rechercheur?’

’Dat zei hij.’

De Cock bromde.

’Ik zal het hem inpeperen.’ Hij trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ’Uw oudoom Herbert,’ sprak hij plechtig, ’baart u zorgen?’ François van Harrecoven knikte.

’Ik sta in zijn testament.’ De jongeman glimlachte. ’En dan is het toch niet meer dan een staaltje van je plicht om zo nu en dan iets van je te laten horen.’

’Als enige?’

’Wat bedoelt u?’

’Bent u de enige erfgenaam?’

’Was dat maar waar,’ antwoordde François vrolijk. ’Oudoom Herbert is niet onbemiddeld.’ Hij schudde zijn hoofd. ’Ik zal de erfenis moeten delen met drie ooms van mij, directe neven van mijn oudoom Herbert.’

De Cock glimlachte.

’Zo staat het in zijn testament?’

’Ja.’

’De reden van uw zorgen?’

François wees naar de telefoon op het bureau van De Cock.

’Eergisteren belde ik oudoom Herbert. Zomaar een belletje om mijn belangstelling voor hem te tonen. Dat doe ik zo nu en dan. Ik heb de telefoon vele malen laten overgaan, maar hij nam niet op.’

’En toen?’

François schudde zijn hoofd.

’Niets. Oudoom Herbert is nog goed ter been en bezoekt graag concerten en schouwburgen. Ik nam aan dat hij die avond uit was.’ Hij zweeg even, krabde aan zijn wenkbrauw.

’De volgende dag belde ik weer, ’s middags. Opnieuw liet ik de telefoon vele malen overgaan.’

De Cock keek hem vragend aan.

’Weer geen reactie?’

François schudde zuchtend zijn hoofd.

’Ik vond dat vreemd, maar gisteren had ik geen tijd om eens poolshoogte te nemen.’

’Dat hebt u nu vanavond gedaan?’

’Inderdaad. Ik ben naar de Brouwersgracht gegaan. Oudoom Herbert bezit daar een prachtig oud pand, op nummer 317. Een juweeltje met een sierlijke halsgevel. Dat pandje op zich is al een vermogen waard.’

De Cock beluisterde de opgewonden toon.

’U belde?’

’Ja.’

’En kreeg geen gehoor?’

’Er kwam geen enkele reactie.’

De Cock boog zich iets naar de jongeman toe.

’Woont oudoom Herbert daar alleen?’

François knikte.

’Hij is nooit getrouwd geweest.’

’Huisgenoten?’

’Heeft hij niet. Oudoom Herbert is een wat introverte, eenzelvige man. Hij bemoeit zich met niemand. Ik geloof dat ik de enige ben met wie hij wel eens contact heeft.’

’De deur was op slot?’

’Ja.’

’Hebt u bij buren geïnformeerd?’

François trok een droevige grijns.

’Dat heeft geen enkele zin. Zoals ik al zei: oudoom Herbert bemoeit zich met niemand. Zijn naaste buren zullen hem niet kennen.’ De Cock keek de jongeman onderzoekend aan.

’En nu?’

François toonde voor het eerst enige emotie.

’Ik wil naar binnen!’ riep hij fel. ’Ik wil weten wat er met hem aan de hand is. Misschien ligt hij wel ziek op zijn bed. Onverzorgd. Er moet toch iets gebeuren?’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Het was een gebaar om tijdwinst. Hij voelde weinig voor een nieuw onderzoek. De lade van zijn bureau puilde uit van oude stukken. Even kwam de beker warme chocolademelk terug in zijn gedachten, toen stond hij zuchtend van zijn stoel op. ’We gaan kijken,’ sprak hij mat.

Na een kort twistgesprek tussen De Cock en de wachtcommandant achter de balie, verlieten ze met hun drieën het politiebureau en slenterden in de richting van de Oudebrugsteeg. Vledder en François van Harrecoven liepen voorop. De Cock sjokte er in zijn eentje achteraan. Het was druk op straat en klemmend warm. De hitte van de dag kleefde nog aan de oude geveltjes. Uit de vele cafés in de Lange Niezel denderden flarden van muziek. Via de Oudebrugsteeg liepen ze rechts naar de Nieuwendijk en vandaar naar de smalle Haarlemmerstraat. Bij het West-Indisch Huis gingen ze linksaf naar de Herenmarkt en slenterden vandaar naar de Brouwersgracht. Op dat moment liepen Vledder en François van Harrecoven al meer dan honderd meter voor De Cock uit. De oude rechercheur haastte zich niet. Brouwersgracht 317 bleek een statig oud pand met een imposante halsgevel. Op de donkergroen gelakte toegangsdeur was een koperen naambord met H. van Harrecoven in zwarte, diep verzonken letters.

De Cock liep aan Vledder en François van Harrecoven voorbij en drukte op een koperen bouton aan de stijl van de deur. In het inwendige van het huis dreunde een ding-dong.

De oude rechercheur wachtte geduldig. Toen na drie keer bellen nog geen reactie kwam, tastte hij in zijn broekzak en diepte het apparaatje op dat hij eens, lang geleden, van zijn oude vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen toen die besloot om voortaan het smalle pad van de deugd te gaan bewandelen. Het was een koperen houdertje met uitschuifbaar een keur van sleutelbaarden.

Uit het koperen houdertje koos hij met kennersblik de juiste sleutelbaard. In luttele seconden had hij de groene deur ontsloten en drukte die voorzichtig open.

Hij gaf Vledder een teken dat hij hem moest volgen en beduidde François van Harrecoven dat hij buiten moest blijven wachten tot ze hem zouden roepen.

Het was donker in de kleine hal. Langs een smalle, met wit marmer beklede gang liepen ze verder. De Cock pakte zijn zaklantaarn en liet het lichtend ovaal langs de muren glijden. Bij de eerste deur links bleef hij staan en luisterde. Het enige geluid dat hij waarnam, was het tikken van een klok. Hij deed de deur open. Er was geen licht in het vertrek. Voorzichtig stapte hij naar binnen. Het licht van zijn zaklantaarn gleed over een tafel, waarop een halfgevulde fles rode wijn en twee lege glazen, danste over een brede bank met een bloemenpatroon en bleef bibberend rusten op een lederen fauteuil.

In die fauteuil zat onderuitgezakt een bejaarde man met dun grijs haar. Zijn hoofd hing iets voorover, rustte met de kin op zijn borst. De camelkleurige kamerjas die hij droeg, hing halfopen. In zijn witte hemd was ter hoogte van zijn hart een grillig gevormde rode vlek.

Terwijl hij het licht van zijn zaklantaarn op de oude man gericht hield, liep De Cock op hem toe. De dode ogen staarden langs hem heen in het niets.

Vledder hijgde in zijn nek.

’Vermoord,’ sprak hij hees.

De Cock knikte traag.

’Zonder twijfel.’

2

De Cock hurkte bij de dode neer en bezag de grillige vorm van de bloedvlek op het hemd. Daarna drukte hij de rug van zijn hand tegen de wang van het slachtoffer en voelde vervolgens aan de stijve kin. Zijn blik bleef enige tijd rusten op de pijpen van een gestreepte pyjama en een paar blote voeten in afgetrapte pantoffels. Op de wreef van beide voeten waren blauwpaarse lijkvlekken zichtbaar. Lijkvlekken ontstonden het eerst op de laagste plekken van het lichaam. Toen de oude rechercheur overeind kwam kraakten zijn knieën.

’Hij is in ieder geval meer dan acht uur dood,’ verzuchtte hij. ’Vermoedelijk al vele uren langer. Het lichaam is ondanks het warme weer sterk afgekoeld. De lijkstijfheid is algemeen. Gezien zijn kleding heeft de moord in de late avonduren plaatsgevonden.’ Hij keek naar Vledder op. ’Heb jij je mobiele telefoon bij je?’

De jonge rechercheur knikte.

’Die mobilofoons die wij nog in gebruik hebben, neem ik niet meer mee. Die zijn loodzwaar en de batterijen zijn in korte tijd leeg. Een gsm is veel handiger.’

De uitleg ging aan De Cock voorbij. Hij gebaarde voor zich uit. ’Waarschuw de meute. Doe het via de wachtcommandant, dan weet hij ook waar we zitten.’

Vledder gebaarde achter zich.

’Wat doen we met François van Harrecoven?’

De Cock stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ’Hou hem in ieder geval buiten het pand tot de dactyloscoop is geweest.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

’Waarom?’

De Cock gebaarde docerend.

’Als wij hem nu binnenlaten,’ legde hij uit, ’en we vinden hier in de kamer voor hem belastende vingerafdrukken, dan kan hij later zeggen dat hij die eerst na de daad op de plaats van het delict heeft achtergelaten en niet ten tijde van het plegen van de moord.’ Vledder reageerde verward.

’Verdenk je hem?’

De Cock keek hem vragend aan.

’Zie jij nu al aanwijzingen tegen onze François?’

’Nee.’

’Ik ook niet. Het is gewoon een voorzorgsmaatregel. Ik ben er jaren geleden eens mee tegen de lamp gelopen en verknalde daarmee een onderzoek.’

Hij gniffelde.

’Ervaring is eenvoudig de naam die wij aan de som van onze fouten geven.’

’Een kreet van je oude moeder?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Oscar Wilde.’ Hij wees naar de mobiele telefoon in Vledders hand. ’En bel nu maar.’

De Cock wierp nog een blik op de dode en liep daarna met zijn zaklantaarn terug naar de smalle gang en vond vandaar onderzoekend zijn weg naar de keuken aan de achterzijde van het pand. Tot zijn verbazing stond de deur naar een wat verwaarloosde tuin halfopen.

De Cock bekeek het slot en de twee teruggeschoven grendels. Er waren geen sporen van braak of verbreking en een sleutel stak aan de binnenzijde in het slot. De grijze speurder maakte van zijn handen een toeter en riep luid: ’Vledder!’ Het galmde door het pand.

Met de mobiele telefoon nog in zijn hand rende de jonge rechercheur naderbij.

’Wat is er?’ vroeg hij geschrokken.

De Cock keek naar hem op.

’Heb je de meute gewaarschuwd?’

’Ja.’

De oude rechercheur liet het licht van zijn zaklantaarn over de deur en de teruggeschoven grendels dwalen.

’Wat concludeer je hieruit?’

Vledder antwoordde niet direct. Hij borg zijn telefoon weg en pakte zijn eigen zaklantaarn. Minutieus onderzocht hij de deur. ’De dader,’ sprak hij voorzichtig, ’heeft via deze deur het pand verlaten.’

De Cock knikte.

’Hoe kwam hij binnen?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Niet via deze deur. We mogen er vanuit gaan dat die vanbinnen was vergrendeld. De dader moet van binnenuit de grendels hebben terug geschoven.’

De Cock knikte opnieuw.

’Precies. Maar hoe kwam hij of zij binnen? Aan de voorzijde van het pand heb ik ook geen sporen van braak of verbreking aangetroffen. De deur en de sponningen waren gaaf.’ Vledder glimlachte.

’Of de dader had een sleutel, of het slachtoffer liet hem zelf binnen. Gezien de twee lege wijnglazen op tafel voel ik daar het meest voor.’

De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ’Heel goed,’ sprak hij prijzend. ’Het lijkt mij juist om ervan uit te gaan dat het slachtoffer zijn moordenaar goed heeft gekend en zelf heeft binnengelaten. Argeloos. Naar alle waarschijnlijkheid meende hij van hem of haar geen kwaad te duchten. De vraag is: waarom ging de moordenaar niet gewoon via de voordeur naar buiten?’

Hij zweeg even. Peinzend.

’We moeten hier morgen overdag nog maar eens een kijkje gaan nemen. Vermoedelijk is het niet zo eenvoudig om via de achtertuinen de openbare weg te bereiken. Daar zijn in de regel…’ De oude rechercheur stokte. Zijn scherp gehoor had in de gang geluid van voetstappen waargenomen.

Na een lichte aarzeling verliet hij de keuken en stapte de gang in. Het licht van zijn zaklantaarn danste voor hem uit en bleef trillend rusten op een jonge vrouw in uniform.

De Cock scheen in een lief, aantrekkelijk gezicht met sproetjes rond de neus. Lang blond haar golfde vanonder haar hoedje. ’Wie ben je en wat kom je doen?’

De jonge vrouw glimlachte.

’Dat zijn twee vragen ineen.’

De Cock trok een grijns.

’Je kunt in ieder geval goed tellen.’

De jonge vrouw negeerde de opmerking.

’Ik ben agente Van Buuren… Adelheid van Buuren.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

’Het klinkt bijna koninklijk.’

’U kent mij niet?’

’Nee.’

’Ik doe dienst bij u in de Warmoesstraat.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Er komen steeds nieuwe agenten bij. Ik kan al die jonge gezichtjes niet uit elkaar houden.’

Adelheid van Buuren duimde over haar schouder.

’Voor het pand staat een jongeman.’

De Cock knikte.

’François van Harrecoven.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin. ’Ik weet nog niet wat je komt doen.’

Adelheid van Buuren glimlachte. In haar linkerwang verscheen een charmant kuiltje.

’Ik hoorde aan de Warmoesstraat dat u om de meute vroeg. Ik heb toen aan de wachtcommandant gevraagd of ik naar dat pand aan Brouwersgracht mocht gaan.’

’Waarom?’

Adelheid van Buuren glimlachte opnieuw.

’Ik wil later graag rechercheur worden. De wachtcommandant vond het goed dat ik bij u van nabij ging kijken hoe u een moord behandelt.’

De Cock gebaarde naar Vledder.

’Neem jij haar onder je hoede.’

Het klonk niet onvriendelijk, maar de bedoeling was duidelijk. Bram van Wielingen stapte de smalle gang in. Hij keek De Cock spottend aan.

’Je vervalt weer in je oude gewoonte,’ gromde hij hoofdschuddend. ’Lijken half in de nacht. Ik stond net op punt om naar huis te gaan.’

De Cock negeerde het gemopper van de fotograaf. Hij kende het soms irriterende gedrag van Bram van Wielingen. Zonder iets te zeggen ging hij hem voor naar de woonkamer. Van Wielingen gromde opnieuw.

’Het is hier aardedonker. Heb je geen licht?’

De Cock zocht geduldig naar een lichtknop. Toen hij die naast een deur had gevonden, duwde hij met de kop van zijn zaklantaarn de schakelaar om. Onmiddellijk baadde het vertrek in een zee van licht.

Bram van Wielingen zette zijn aluminium koffertje op de vloer en wees naar de dode.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Vrijwel zeker ene Herbert van Harrecoven, de eigenaar van dit pand.’

De fotograaf blikte om zich heen.

’Heb je nog bijzondere wensen?’

’Je gaat je gang maar,’ antwoordde De Cock gelaten. ’Komt er nog een dactyloscoop?’

Van Wielingen zette zijn koffertje op de bank, pakte zijn Hasselblad en monteerde een flitslicht. ’Ben Kreuger is onderweg,’ zei hij en hij flitste in het gezicht van de dode. Daarna hield hij zijn Hasselblad even voor zijn borst. ’Weet je dat de dochter van Ben Kreuger meester in de rechten is geworden? Cum laude!’ De Cock reageerde niet op de mededeling. Achter Bram van Wielingen had hij in de deuropening de kleine gestalte van dokter Den Koninghe waargenomen. Achter hem torenden twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.

De Cock liep blij op Den Koninghe toe en schudde hem hartelijk de hand. De oude rechercheur had al jaren een zwak voor de kleine excentrieke lijkschouwer met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwart jacquet en zijn verfomfaaide, groen uitgeslagen garibaldi hoed. ’Hoe maakt u het?’ vroeg hij vriendelijk.

De dokter keek even naar hem op.

’Best. Nou ja, de jicht is nog steeds niet uit mijn oude botten verdwenen. Dat is soms erg pijnlijk. Vooral mijn tenen worden geplaagd. Mijn huisarts heeft me laatst colchicine voorgeschreven. Ik durf niet erg. Colchicine is een zwaar vergif.’ De Cock knikte lachend.

’Colchicum autumnale. Het wordt gewonnen uit de herfsttijloos, een soort naakt bloeiende krokus. Inderdaad erg giftig. De plant dankt haar naam aan de Medea van Colchis, een beruchte gifmengster.

Dokter Den Koninghe keek hem verwonderd aan.

’Hoe weet je dat?’

De Cock glimlachte.

’Ik heb eens een onderzoek gedaan in een zaak waarin dat giftige spul een rol speelde.[1]

Den Koninghe trok zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en hurkte bij de dode neer. In een haast devoot gebaar drukte hij de beide oogleden toe.’

Hij blik schuin omhoog.

’Ik kan er niet goed tegen dat die dode ogen mij voortdurend aanstaren.’

Geruime tijd besteedde de oude lijkschouwer aandacht aan de grillige bloedvlek op het hemd. Toen hij omhoog kwam kraakten zijn knieën.

’Wees voorzichtig met dat hemd.’

’Waarom?’

’Als ik het goed heb gezien dan zitten in de bloedvlekken sporen van kruitslijm. Dat betekent dat de dader van zeer dichtbij heeft geschoten.’

De Cock knikte begrijpend.

’Ik zal het naar het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk laten brengen.’

Met precieze bewegingen nam dokter Den Koninghe zijn bril af, pakte zijn witzijden pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen.

De Cock keek gelaten toe. Hij kende de reeks van bewegingen. De oude lijkschouwer wees naar het lijk in de fauteuil.

’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte, volgens het tussen hem en de dokter ontwikkelde ritueel, met een strak gezicht.

’Dat begreep ik, anders had ik u niet laten komen.’ De dokter zette zijn bril weer op, duwde zijn pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.

’De dood is al geruime tijd geleden ingetreden. Ik schat toch zeker op vierentwintig uur. Misschien nog wel iets langer.’

’Kunt u nog iets van de dader zeggen?’

’Dat is moeilijk. Zelfs een kind kan een vuurwapen hanteren. Vraag morgen bij de sectie aan dokter Rusteloos of hij met een sonde de gang van de kogel in het lichaam kan traceren, dat kan iets zeggen over de houding van de moordenaar op het moment dat hij vuurde.’

De oude lijkschouwer knoopte zijn jacquet los en nam uit een zakje van zijn parelgrijs vest een zilveren horloge aan een ketting. Hij klikte het deksel van de kast open en keek op de wijzerplaat.

’Ik heb weinig tijd,’ verontschuldigde hij zich. ’Er ligt nog ergens een lijk in de Pretoriusstraat op mij te wachten. Hou het verder rustig voor de nacht.’

De Cock glimlachte.

’Dat heb ik niet in de hand.’

De kleine lijkschouwer wuifde tot afscheid, draaide zich om en liep het vertrek uit.

De Cock keek hem met vertedering na. Daarna wendde hij zich tot de fotograaf, die zijn fraaie Hasselblad behoedzaam in zijn aluminium koffer terug legde.

’Ben je klaar?’

Bram van Wielingen gebaarde om zich heen.

’Ik heb alles. Morgen heb je de plaatjes glanzend op je bureau.’ ’Ik wil ook nog een prent van buiten, van de gevel van dit pand.’ ’Maak ik.’

De fotograaf pakte zijn aluminium koffer op en verliet het vertrek. De Cock liet zijn blik nog eens door de kamer dwalen. De oude rechercheur bezag op de tafel de halfvolle fles wijn en de twee lege glazen. Hij vroeg zich af hoe het gesprek tussen het slachtoffer en zijn moordenaar was verlopen. Wat was de conflictstof, of was die er niet? Ineens viel zijn oog op een imposante plaat achter glas op de schoorsteen boven een ouderwetse gashaard. Het was het beeld van een uit steen gehouwen kop van een welgedane man met een volle baard en kleine ogen, die bijna onder opbollende wangen schuilgingen.

De kop was in zijn geheel omgeven door druiventrossen en wijnranken. De plaat intrigeerde hem. Hij liep aan de dode man in de fauteuil voorbij en bekeek de plaat van dichtbij. Onder de afbeelding stond als titel De blijde Bacchus. De grijze speurder grinnikte om de titel. Bacchus, de razende, mocht dan wel als een blijde god zijn uitgebeeld, maar de volksfeesten die ter ere van hem werden gehouden, de beruchte bacchanalen, duurden vaak dagen en nachten en uitten zich door gewelddadigheden en ontembaar zinnelijk genot. Plaatselijke overheden hadden in het verleden dikwijls, steeds tevergeefs, geprobeerd ze te verbieden.

De Cock wierp nog een blik op de bijzondere plaat en hoopte dat Bram van Wielingen deze in zijn fotoreeks had meegenomen. Hij liep naar Vledder, die met Adelheid van Buuren in een geanimeerd gesprek was gewikkeld.

’Vang jij de dactyloscoop op. Ik wil nog een babbeltje met François van Harrecoven maken.’

De Cock dacht even na, en vervolgde toen:

’Als de dactyloscoop klaar is, wijs hem op de grendels van de keukendeur, vraag de broeders van de Geneeskundige Dienst of ze het lijk naar Westgaarde willen brengen. Morgen, bij de sectie, vraag je dokter Rusteloos naar de baan van de kogel en de plek van in- en mogelijk uitschot. Verder neem je zijn hemd in beslag en laat dit naar het laboratorium in Rijswijk brengen. Dokter Den Koninghe meende in de bloedvlek kruitslijmspoortjes te hebben waargenomen.’

Vledder knikte.

’Oké boss.’

De Cock keek hem verwijtend aan. Hij had een hekel aan dat ’boss’. En Vledder wist dat.

De oude rechercheur verliet de kamer en liep via de smalle gang naar buiten. François van Harrecoven leunde met zijn rug verveeld tegen de gevel van het pand. Toen hij De Cock in het oog kreeg liep hij op hem toe.

’Wat is er met oudoom Herbert gebeurd? Ik heb een ziekenwagen gezien en broeders van de Geneeskundige Dienst. Iedereen doet zo geheimzinnig.’

De Cock liet zijn hoofd iets zakken.

’Uw oudoom Herbert,’ sprak hij plechtig, ’is vermoord. Iemand schoot hem een kogel door zijn hart.’

’Godallemachtig.’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

’Dat is hij: allemachtig.’

François van Harrecoven keek hem niet-begrijpend aan. ’Wie? Waarom? Oudoom Herbert was een vredelievend man, die nog nooit iemand iets heeft aangedaan.’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

’Als ik nu al wist wie en waarom, dan kon ik deze affaire als beëindigd beschouwen.’

’Waarom mag ik niet naar binnen?’

’Het onderzoek ter plekke is nog niet afgerond.’

’Hoe lang duurt dat nog.’

’Het wachten is op de dactyloscoop, die kan hier elk ogenblik zijn.’

’Ik wil oudoom Herbert zien.’

’U krijgt nog genoeg gelegenheid om hem te bekijken,’ reageerde De Cock kribbig. Hij zweeg even. ’Hebt u een sleutel van dit pand?’

François grinnikte.

’Als ik een sleutel had gehad, was ik niet naar de Warmoesstraat gekomen. Niet meteen, bedoel ik.’

De Cock glimlachte.

’U hebt gelijk,’ stemde hij in. ’Dan was u zonder ons naar binnen gegaan.’

’Precies.’

’Regelt u de begrafenis van oudoom Herbert?’

Francois keek hem verrast aan.

’Dat… eh, dat,’ stotterde hij, ’zal ik met de neven van het testament moeten bespreken.’

’Kent u die?’

Francois maakte een onzeker gebaar.

’Ik heb hen wel eens ontmoet, op een verjaardag van oudoom Herbert en ik heb hun adressen. Maar verder heb ik geen enkel contact met ze.’

’Die adressen moet je mij straks maar geven.’

Francois van Harrecoven scheen de vraag niet te horen. ’Is er iets gestolen?’ vroeg hij gehaast.

De Cock keek hem onderzoekend aan.

’Dat kan ik zo niet bekijken. Het lijkt niet op een roofmoord. De kasten die ik heb gezien, waren ongeschonden.’

’Zijn de Petrussen er nog?’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

’Petrussen?’ vroeg hij verbaasd.

Francois van Harrecoven knikte.

’Oudoom Herbert bezat een fraaie verzameling beeldjes van de apostel Petrus. Volgens mij is die verzameling heel veel geld waard.’

’Waar bewaart uw oudoom Herbert die beeldjes?’

Francois van Harrecoven wees omhoog.

’Op de eerste etage. Aan de voorzijde. Er is in de hal een trap naar boven.’

De Cock keek hem peinzend aan.

’Kunt u met uw handen in uw zakken een trap oplopen?’

’Waarom met mijn handen in mijn zakken?’

’Ik wil niet dat u vingerafdrukken achterlaat.’

’Dat zal wel gaan.’

’Dan gaan we samen kijken.’

In de hal bestegen ze een redelijk begaanbare trap, die eindigde op een portaal op de eerste etage. Francois wees naar een deur. ’Als hij ze niet ergens anders heeft verstopt, moeten ze daar zijn.’ De Cock deed de aangewezen deur open en scheen met zijn zaklantaarn naar binnen. Het lichtend ovaal gleed tot zijn verbazing over een bonte verzameling beeldjes in allerlei fatsoenen. Francois slaakte een diepe zucht van verlichting.

’Gelukkig! Ze zijn er nog.’

3

Toen De Cock de volgende ochtend vrolijk en opgewekt fluitend de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter zijn computer. Zijn rappe vingers dansten over de toetsen. De oude rechercheur bekeek het tafereeltje met genoegen. Daarna wierp hij vanaf de deur zijn hoedje missend naar de kapstok. Hij raapte zijn trouwe hoofddeksel weer op en hing het op een haak. Daarna wurmde hij zich uit de oude regenjas. Op zijn gemak slenterde hij naar zijn bureau tegenover Vledder. ’IJverig?’

De jonge rechercheur liet zijn vingers rusten.

’Je bent voor jouw doen aardig op tijd,’ sprak hij grijnzend. Hij keek op zijn horloge. ’Nog geen twintig minuten te laat. Het mag geen naam hebben.’

’Mijn vrouw had een vroege afspraak met de tandarts en bonjourde mij de deur uit.’

’Vandaar.’

De Cock gebaarde naar de computer.

’IJverig,’ sprak hij nogmaals.

Vledder knikte.

’Een nauwgezet proces-verbaal over onze bevindingen in dat pand aan de Brouwersgracht gisteravond en het begin van de nacht. Ik pak dat het liefst direct op. Als ik daarmee een paar dagen wacht raak ik misschien details kwijt.’

’Je hebt toch aantekeningen?’

Vledder grinnikte.

’Mijn geheugen is beter. Aantekeningen geven toch maar een summiere weergave.’

De Cock knikte begrijpend.

’Heeft het dactyloscopisch onderzoek van Ben Kreuger nog iets opgeleverd.’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Het was nogal smerig in de woonkamer van de oude man. Veel vet. Het houtwerk aan deuren en stijlen was in lange tijd niet afgesopt. Ben Kreuger raakte zichtbaar uit zijn humeur. Het aluminiumpoeder* maakte alleen maar vlekken, geen bruikbare vingerafdrukken.’

’De fles en de wijnglazen op tafel?’

’Afgeveegd.’

De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. ’Wat heb je met die Adelheid van Buuren gedaan?’ De jonge rechercheur toonde enige aarzeling.

’Met… eh, met toestemming van haar wachtcommandant heb ik haar naar huis gebracht.’

De Cock vroeg niet verder. Hij ging achter zijn bureau zitten, pakte uit de lade van zijn bureau twee beeldjes en zette die voor zich neer.

’Ik heb die twee vannacht vanaf de Brouwersgracht meegenomen. Uiteraard met toestemming van Francois van Harrecoven. Ik heb de beeldjes in die kamer boven geteld. Het waren er zevenenvijftig. Ik heb Francois mee laten tellen. Voor de zekerheid. Ik wil niet dat er beeldjes verdwijnen en de erfgenamen van de oude Herbert van Harrecoven worden benadeeld.’ Vledder kwam achter zijn bureau vandaan. Hij pakte een stoel, schoof die naar De Cock en ging er achterstevoren op zitten. ’Ze stellen de apostel Petrus voor?’ vroeg hij geïnteresseerd. De Cock knikte.

’Er zijn diverse voorstellingen van apostel Petrus. Ik heb de twee meest gangbare meegenomen.’

De oude rechercheur wees voor zich.

’Hier staat Petrus in een schip. Zijn rechterhand zegent. In zijn linkerhand torst hij een enorme sleutel. Petrus wordt geacht de sleutel van de hemelpoort te bewaren. Hij ziet erop toe wie tot de hemel wordt toegelaten en wie absoluut wordt geweigerd. Zo je ziet zwemmen onder het schip enige vissen. Petrus was, voor hij Jezus als apostel volgde, visser van beroep.’ Vledder wees.

’En die andere?’

* Hiermee worden vingerafdrukken zichtbaar gemaakt.

De Cock glimlachte.

’Petrus wordt hier voorgesteld met een korte baard en een kale schedel. Of hij er werkelijk zo heeft uitgezien, weet niemand. In zijn armen houdt hij een kruis, ondersteboven.’

’Een kruis, ondersteboven?’

De Cock knikte.

’Kijk maar… de dwarsbalk van het kruis is onderaan.’

’Waarom?’

De Cock trok een ernstig gezicht.

’Vermoedelijk in het jaar vierenzestig werd Petrus in Rome, tijdens de toen heersende christenvervolgingen onder keizer Nero, tot de kruisdood veroordeeld. Hij wilde niet zoals Jezus rechtop worden gekruisigd, maar om zijn ondergeschiktheid en minderwaardigheid te tonen… ondersteboven aan een kruis ter dood worden gebracht. Petrus stierf dus een marteldood met zijn hoofd naar beneden.’

Vledder wees opnieuw.

’En die vogel links van hem aan zijn voet?’

De Cock stak gebarend zijn wijsvinger omhoog.

’Apostel Petrus was een driftkop, een gedreven mens. Toen Jezus gevangen werd genomen om later op Golgotha te worden gekruisigd, sloeg hij met zijn zwaard de knecht Malchus, een man in dienst van de hogepriester Kajafas, zijn rechteroor af. Jezus bestrafte dat. ”Steek uw zwaard in de schede, want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan.” Petrus reageerde emotioneel. Hij bezwoer dat, wat er ook gebeurde, hij Jezus nooit in de steek zou laten. Jezus keek hem aan en zei: ”In deze nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal hebben verloochend”.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

’Wat is verloochenen?’

’Miskennen, afzweren.’

’En… deed Petrus dat?’

De Cock knikte.

’Het gebeurde. Toen Petrus in de kille nacht van de gevangenneming driemaal tegen mensen die hem als volgeling van Jezus herkenden, had beweerd dat hij Die mens niet kende, kraaide de haan voor de tweede maal. En Petrus, zo staat in het Nieuwe Testament, indachtig de woorden van Jezus, weende bitterlijk.’ ’Vandaar die haan.’

’Precies.’

Vledder keek hem bewonderend aan.

’Je bent goed op de hoogte.’

De Cock spreidde zijn handen.

’De gebeurtenissen rond de dood van Jezus en de verloochening door Petrus is mij in mijn jeugd zo vaak voorgehouden en uitgelegd, dat het in mijn geheugen staat gegrift. Ik zou je ook zonder haperen de tien geboden kunnen opdreunen. Die werden elke zondag voorgelezen in de kerk waar ik zat.’ Vledder wees opnieuw naar de beeldjes.

’Zijn ze veel waard?’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

’Ik zal ze door een expert later onderzoeken, maar volgens mij is de waarde gering. Ik vermoed dat deze beeldjes nog steeds worden gemaakt en verkocht.’

Vledder gniffelde.

’Wie verzamelt er nu zulke beeldjes?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Mensen verzamelen van alles. Zo gek kun je het niet bedenken. Ik ben in mijn recherchepraktijk de vreemdste verzamelingen tegengekomen. Van vlinders en sokophouders tot sigarenbandjes. Vooral beelden van de Heilige Antonius vormen een zeer gewild verzamelobject.’

Het gezicht van de oude rechercheur fleurde op.

’Ik had in mijn jeugd een katholiek vriendje. Bij hem thuis op de kast stond een beeld van de Heilige Antonius. Dat beeld was een keer van de kast gevallen en daarbij was de kop van de romp gescheiden. Men had toen in de kop en de romp een gaatje geboord en kop en romp weer met een lucifershoutje samengebracht. Het leek een geslaagde operatie, maar kop en romp waren met elkaar geen hecht verband aangegaan. Wanneer mijn vriendje werd bestraft, wat nog wel eens gebeurde, stampte zijn moeder met haar voet op de houten vloer in de kamer. De kast dreunde dan mee en de Heilige Antonius knikte met zijn eerbiedwaardig hoofd. ”Zie je wel,” riep zijn moeder dan, ”de Heilige Antonius is het met mij eens”!’

De Cock glimlachte.

’Ik was daar destijds zeer van onder de indruk. Tot ik het geheim van de lucifer ontdekte.’

Vledder lachte.

’En je vriendje?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Die heb ik niet ingelicht. Hij was thuis soms een ettertje en ik vond dat zijn moeder best wat hulp van de Heilige Antonius kon gebruiken.’

Vledder gniffelde.

’Echt iets voor jou om zoiets achter te houden, Je bent altijd al een…’

Hij maakte zijn zin niet af. Er werd zachtjes op de deur van de grote recherchekamer geklopt en de jonge rechercheur riep: ’Binnen!’ De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een struise blonde vrouw. De Cock schatte haar op achter in de dertig. Enigszins opzichtig gekleed in een te kort zwartlederen rokje en een te open witzijden blouse met volanten, stapte ze op te hoge hakken naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan.

’Wat… eh, wat is er,’ vroeg ze haperend, ’met de oude heer Van Harrecoven gebeurd?’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

’Hoezo?’ vroeg hij onnozel.

De vrouw gebaarde achter zich.

’Aan de rugleuning van zijn fauteuil zit bloed.’

De Cock keek haar verwonderd aan.

’Bloed?’

De vrouw knikte.

’Hij was er vanmorgen niet. Zijn bed was onbeslapen en er zaten vieze grijze plekken aan de deurstijlen.’

De Cock kneep zijn ogen halfdicht.

’U was binnen?’ vroeg hij overbodig.

De vrouw knikte.

’Dat doe ik wel eens meer; ga ik ’s morgens even bij hem langs.’ De Cock reageerde verwonderd.

’U hebt een sleutel van het pand?’

De vrouw knikte.

’Al meer dan een jaar.’

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

’Gaat u zitten,’ vroeg hij vriendelijk.

De vrouw nam plaats en trok haar rokje iets naar voren. Daarna deed ze haar handtasje open, nam daaruit een sleutel en hield die omhoog.

’Die heb ik van hem gekregen. Ik ken de oude heer Van Harrecoven al geruime tijd.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

’Wie bent u?’

’Vera… Vera van Veenendaal.’

’U bent een vriendin van de heer Van Harrecoven?’ Vera van Veenendaal tuitte haar volle, vuurrood aangezette lippen.

’Dat mag u wel zo stellen.’

’Lang?’

’Bijna anderhalf jaar.’

’Hoe hebt u de heer Van Harrecoven leren kennen?’ vroeg hij nieuwsgierig.

Vera van Veenendaal aarzelde even.

’Als… eh, als callgirl.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

’Bent u dat nog?’

’U bedoelt… callgirl?’

’Ja.’

Vera van Veenendaal schudde haar hoofd.

’Dankzij de oude heer Van Harrecoven ben ik al maanden geen callgirl meer.’

’Wanneer bent u als escorte gaan werken?’

Vera van Veenendaal verschoof iets op haar stoel.

’Toen mijn man mij jaren geleden in de steek liet,’ sprak ze somber, ’was mijn jongste een jaar en mijn oudste drie. Voor mijn huwelijk was ik verpleegster, maar ik wilde na mijn scheiding geen fulltime baan meer. Ik wilde zoveel mogelijk bij mijn kinderen blijven. Via een vriendin kwam ik bij een escortbureau terecht. Een paar maal in de week ging ik ’s avonds als callgirl op pad, nam een oppas, maar overdag was ik bij mijn kinderen.’ ’Een oplossing.’

Vera van Veenendaal trok haar lippen samen.

Mijn oplossing,’ reageerde ze pinnig.

De Cock glimlachte om haar reactie.

’En in uw hoedanigheid van callgirl hebt u de heer Van Harrecoven leren kennen.’

Vera van Veenendaal knikte.

’De heer Van Harrecoven is nooit getrouwd geweest. Er waren wel eens vluchtig een paar vrouwen in zijn leven, maar die verhoudingen hebben nooit tot een duurzame relatie geleid, niet tot een huwelijk, bedoel ik. Toen Herbert wat ouder werd, taande zijn interesse in vrouwen.’

De Cock toonde verwondering.

’Dat heeft hij u verteld?’

Vera van Veenendaal knikte.

’Herbert en ik hadden algauw een goed contact.’

Er gleed een vertederende glimlach langs haar volle lippen. ’Ik raakte gecharmeerd van die oude heer,’ sprak ze opgewekt. ’Echt waar. Hij was schoon, lief, geestig, erudiet en hij behandelde mij met respect. Dat was ik in mijn carrière als callgirl nog niet tegengekomen.’

De Cock gniffelde.

’Wanneer kwam er een keerpunt in zijn tanende interesse voor vrouwen?’

’Pro-erectie.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Pro-erectie?’ vroeg hij niet-begrijpend.

Vera van Veenendaal knikte.

’Herbert sprak eens met zijn huisarts over die verminderde interesse voor vrouwen, en die arts schreef hem pro-erectie voor, een middel ter verhoging van de potentie.’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’De… eh, de werking van dat middel,’ opperde hij voorzichtig, ’wilde hij een keer uitproberen?’

Vera van Veenendaal knikte opnieuw.

’Hij schakelde een escortbureau in en vroeg om een niet meer zo piepjonge, maar wel een stevig gebouwde blonde vrouw met volle borsten en lange benen.’

De Cock glimlachte.

’Een gewilde combinatie.’

’Ja.’

’Toen kwam u?’

Vera van Veenendaal reageerde niet direct. Haar lichtblauwe ogen staarden star voor zich uit. Na enkele seconden had ze zich weer in bedwang.

’Herbert,’ sprak ze dromerig, ’lijkt in vele opzichten op mijn overleden vader. Mijn vader, zoals hij in mijn herinnering leeft, attent, zacht, lief, zorgzaam. Al na mijn eerste kennismaking met de heer Van Harrecoven, voelde ik mij tot hem aangetrokken. Hoewel hij het in zijn uitingen als man heel goed deed, was het geen echte liefde. Ik bedoel, geen passie, zoals ik die met mijn ex-man had gekend. Het leek meer op een beschermende omarming. Ik had ook direct het gevoel dat ik hem kon vertrouwen. Ik vertelde hem van mijn gestrande huwelijk, van mijn twee opgroeiende kinderen en mijn aversie tegen mijn bezigheden als callgirl.’ Ze zweeg even.

’Toen ik hem enige keren als callgirl had bediend, vroeg Van Harrecoven mij wat ik per maand aan mijn bezigheden bij het escortbureau overhield. Ik noemde het bedrag. Hij dacht even na. Toen beloofde hij mij dat bedrag maandelijks aan mij over te maken, wanneer ik het escortbureau verliet en alleen hem zo nu en dan bezocht. De frequentie mocht ik zelf bepalen.’ ’Een vorstelijk aanbod.’

Vera van Veenendaal knikte nadrukkelijk.

’Ik heb onmiddellijk ”ja” gezegd en sindsdien is onze relatie steeds inniger geworden. Ik nam hem mee naar mijn flat en stelde hem voor aan mijn kinderen.’

Ze glimlachte.

’Ze noemen hem ”opa”.’

Ze zweeg opnieuw. Seconden lang.

’Herbert kocht kleren voor mij, die ik moest dragen wanneer ik met hem naar een concert of naar de schouwburg ging. Hij opende een wereld voor mij.’

Er gleed een glimlach om haar lippen.

’Maar als ik hem in zijn huis aan de Brouwersgracht bezocht, dan had hij het liefst dat ik mijn callgirl-outfit droeg.’ ’Daarin maakte hij een onderscheid.’

Vera van Veenendaal grinnikte.

’Mannen zijn in die dingen soms heel eigenaardig.’ Ineens viel er een grauwsluier over haar gezicht.

’Ik klets, ik klets,’ sprak ze opgewonden, ’maar ik weet nog steeds niet wat er met hem is gebeurd. Wat betekent dat bloed op de rugleuning van zijn fauteuil?’

De Cock zuchtte diep. Hij begreep dat de dood van Herbert van Harrecoven voor haar een enorme slag betekende. Ineens zou ze al haar waarborgen en zekerheden in het leven verliezen. De oude rechercheur boog zijn hoofd. Zijn brein zocht koortsachtig naar woorden om het haar te vertellen. Hij zocht naar woorden om haar te troosten. In zijn hart benijdde hij priesters en dominees, die voor dergelijke gevallen de juiste toon en woorden kenden. Hij kende ze niet.

Zijn rechterhand kwam trillend vooruit en rustte beverig op de rug van haar hand, die op de rand van zijn bureau steunde. ’Herbert van Harrecoven,’ sprak hij zacht, ’is niet meer onder ons. We hebben hem gisteravond dood in zijn woning gevonden. Hij zat in zijn leren fauteuil. Iemand schoot van dichtbij een kogel door zijn hart. Het bloed dat u aantrof komt van de plek waar de kogel zijn lichaam aan de achterzijde heeft verlaten.’ De Cock keek naar haar gezicht. Hij zag dat de waarheid niet tot haar doordrong.

’Herbert van Harrecoven is dood,’ sprak hij indringender. ’Dood. Hij leeft niet meer. Hij is vermoord.’

Vera van Veenendaal knikte traag.

’Vermoord?’ prevelde ze. ’Vermoord?’

De Cock knikte traag.

’Vermoord,’ herhaalde hij.

Ze draaide haar gezicht naar hem toe.

’En ik zou volgende week met hem trouwen.’

4

Vera van Veenendaal boog haar hoofd en huilde. Zacht, zonder snikken. Haar lange blonde haren vielen als een gordijn voor haar gezicht. Toen ze na enkele seconden opkeek drupten tranen over haar wangen en verveegden haar make-up. Het verdriet van de vrouw leek oprecht.

De Cock wachtte geduldig tot de vrouw zich weer enigszins had hersteld. Hij zag toe hoe ze met bevende handen uit haar tasje een minuscuul zakdoekje pakte en haar gezicht depte. Haar onderlip trilde. Met een blik vol wanhoop keek ze naar de oude rechercheur op.

’En nu?’ vroeg ze vertwijfeld.

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Het wordt jouw oplossing,’ verzuchtte hij. ’Het vervolg van jouw leven. Ik kan je daar als simpele ambtenaar niet bij helpen.’ Hij keek haar schattend aan. ’Terug,’ opperde hij met enige aarzeling. ’Terug naar het escortbureau?’

Vera van Veenendaal schudde haar hoofd.

’Het leven is oneerlijk,’ reageerde ze vinnig. ’Gewoon schofterig gemeen. Ik heb in mijn leven nooit een eerlijke kans gekregen. Altijd zat alles en iedereen mij in de weg. Ook mijn huwelijk werd een mislukking. Buiten mijn schuld. En nu het geluk zo… eh, zo dichtbij… zo grijpbaar, zo…’ Ze maakte haar zin niet af. ’Welke ellendeling heeft het gedaan?’

’De moord?’

’Ja.’

De Cock maakte een schouderbeweging. ’Geen flauw idee. We zijn pas met ons onderzoek begonnen. We zoeken nog naar een motief. Iemand moet het idee hebben gehad dat het beter was dat de oude heer Van Harrecoven voortijdig stierf.’ De grijze speurder zweeg even.

’Had hij vijanden?’

Vera van Veenendaal schudde haar hoofd.

’Ik kan mij dat niet voorstellen. Herbert was een lieve man. Er zat geen kwaad bij.’

’Heeft hij nooit gezegd dat hij zich door iets of iemand bedreigd voelde?’

Vera van Veenendaal schudde opnieuw haar hoofd. ’Daar heeft hij het nooit over gehad. Die indruk maakte hij ook niet. Hij was niet angstig of schichtig, integendeel. Hij was altijd heel opgewekt en relaxed.’

’Hebt u tijdens uw bezoeken aan de Brouwersgracht wel eens iemand bij hem thuis ontmoet?’

’Nee.’

’Familie?’

’Zijn ouders en zijn broers en zusters waren dood. Hij had alleen nog een paar neven en achterneven. Volgens mij had hij met hen nauwelijks contact.’

De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip.

’Wat… eh, wat voor een huwelijk waren jullie van plan om te sluiten?’ vroeg hij voorzichtig.

Vera van Veenendaal keek hem niet-begrijpend aan. ’Wat voor een huwelijk?’

De Cock knikte.

’Gemeenschap van goederen, huwelijkse voorwaarden of een andere constructie?’

Vera van Veenendaal gebaarde vaag in de ruimte.

’Gewoon, trouwen. Herbert en ik hebben nooit over bijzondere voorwaarden gesproken.’

’Hij was een vermogend man.’

’Die indruk had ik.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

’Voor u… eh, voor u een reden om een huwelijk met hem te ambiëren.’

Vera van Veenendaal antwoordde niet direct.

’Ik… eh, ik wil niet ontkennen,’ formuleerde ze voorzichtig, ’dat ik zijn… eh, zijn welstand in mijn overwegingen om een huwelijk met hem aan te gaan heb opgenomen. Maar dat was het niet alleen. Herbert was een charmante oude man, bij wie ik mij geborgen voelde.’

’Hebben jullie een balans opgemaakt?’

’Hoe bedoelt u?’

’Balans van de bezittingen van jullie beiden?’

Vera van Veenendaal grinnikte.

’Moet dat?’ Ik heb twee kinderen en die twee vormen mijn enige bezit. Meer heb ik niet.’

De Cock glimlachte om haar antwoord.

’Waar zouden jullie gaan wonen?’

’Aan de Brouwersgracht. Het huis van Herbert is groot genoeg. Er is daar ruim plaats, ook voor mijn kinderen.’

’Waren jullie al in ondertrouw?’

’Zeker.’

’Waar?’

’In Amsterdam.’

’Hebben jullie het voornemen om samen te trouwen nog op andere manieren in de openbaarheid gebracht? Ik bedoel, wie waren van die huwelijksplannen op de hoogte?’

Vera van Veenendaal reageerde wat verward.

’Mijn kinderen, mijn oude moeder en nog een paar goede kennissen.’

’Wie zouden er als getuige bij jullie huwelijk optreden?’ Vera van Veenendaal zuchtte diep.

’Voor mij… Richard.’

’Wie is Richard?’

’Een broer van mijn ex-man, met wie ik nog steeds een goed contact heb. Herbert zou een van zijn neven uitnodigen om getuige te zijn.’

’Welke neef?’

Vera van Veenendaal schudde haar hoofd. ’Weet ik niet. Zoals ik al zei: ik heb nooit iemand bij hem thuis gezien. Ik heb nog nooit met een familielid van Herbert kennisgemaakt. ’ De Cock vroeg niet verder. Hij staarde lang voor zich uit en dacht na. Het ingewikkelde raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren. Het voorgenomen huwelijk van Herbert van Harrecoven met Vera van Veenendaal, zo concludeerde hij, kon wel zeker een motief voor moord zijn. De late trouwplannen van Herbert van Harrecoven waren bepaald niet in het belang van de gekozen erfgenamen.

Hij wendde zich weer tot Vera.

’Hebben jullie al trouwkaarten verstuurd?’

Om haar lippen danste een glimlach. Ze schudde haar hoofd. ’Geen poespas, geen trouwkaarten, geen bruidsjapon, geen uitbundige bruiloftspartij met een etentje en veel genodigden. Dat wilden we beiden niet. Wij zouden het heel intiem en sober houden.’

De Cock knikte begrijpend.

’Een kerkelijke inzegening?’

Vera keek hem verwonderd aan.

’Trouwen in de kerk?’

De Cock trok een ernstig gezicht.

’Dat gebeurt nog.’

Vera schudde haar hoofd.

’Ik ben niet gelovig.’

’Herbert?’

’Ook niet, dacht ik. We hebben samen nooit over godsdienst gesproken.’

De oude rechercheur plukte aan zijn onderlip.

’Heeft Herbert van Harrecoven wel eens iets gezegd dat u vreemd voorkwam, iets waar u niets van begreep en waarvan u ook nooit opheldering hebt gekregen?’

Vera verzonk in gepeins. Ineens klaarde haar gezicht op. ’Toen Herbert mij schuchter ten huwelijk vroeg en ik onmiddellijk ”ja” riep, zei hij iets eigenaardigs… iets wat ik niet begreep, maar waarover ik hem om onbegrijpelijke redenen geen verdere uitleg durfde vragen.’

’Dat was?’

Vera hield haar hoofd iets omhoog. Ze putte zichtbaar uit haar herinnering.

’Herbert zei… vreemd lachend: tot nu toe was ik alleen met Petrus getrouwd.’

Toen Vera van Veenendaal met gebogen hoofd de grote recherchekamer had verlaten, boog Vledder zich lachend naar zijn oude collega.

’Was Herbert van Harrecoven,’ vroeg hij spottend, ’met de apostel Petrus getrouwd?’

De Cock keek hem schuins aan.

’Zou hij dat hebben bedoeld?’

Vledder trok zijn schouders op.

’Religieuze fanaten,’ sprak hij ontwijkend, ’hebben soms de vreemdste fantasieën.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Van Harrecoven was volgens mij geen religieuze fanaat. Anders had hij met Vera van Veenendaal wel over zijn godsdienstige interesse gesproken en mogelijk zijn huwelijk met haar hebben willen laten inzegenen. Ik heb in zijn woning ook niets gezien wat op godsdienst wees. Geen bijbels, geen godsdienstige geschriften, geen spreuken aan de wand.’

’En die verzameling beeldjes dan?’

De Cock gebaarde afwerend.

’Die verzameling behoeft niets met religie of fanatisme te maken te hebben. Hij vond die beeldjes blijkbaar mooi en misschien had hij wel een stille verering voor de apostel Petrus.’ Vledder gromde.

’Elke verzamelaar is een fanaat.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

’Hoe laat is de sectie?’

Vledder keek op zijn horloge.

’Over een uurtje. Wij zijn de eersten. Volgens dokter Rusteloos was er weinig werk aan de winkel. Hij zei dat hij in jaren niet zo’n rustige periode heeft gekend.’

De jonge rechercheur grinnikte.

’Komkommertijd.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Die kent de misdaad niet.’

De oude rechercheur plukte een notitieboekje uit de binnenzak van zijn colbert en wierp dat naar Vledder.

’Daarin staan de namen en adressen,’ verduidelijkte hij, ’van de neven van oom Herbert. Die heb ik vannacht van achterneef Francois van Harrecoven gekregen. Trek ze eens na. Of ze antecedenten hebben, schulden. Informeer ook eens bij de burgerlijke stand, het bevolkingsregister en de Kamer van Koophandel.’

Vledder pakte het boekje op.

’Kan ik jouw gekrabbel lezen?’

’Absoluut.’

Vledder bekeek de aantekeningen.

’Wat ga jij intussen doen?’

De Cock stond op.

’Aan de Brouwersgracht kijken hoe men vanaf de tuinen aan de achterkant naar de openbare weg kan komen.’

Vledder glimlachte.

’Dat moet blijkbaar heel eenvoudig zijn.’

’Hoezo?’

’Ik heb vanmorgen voordat jij, zoals gebruikelijk, te laat aan het bureau verscheen, boven bij onze eigen administratie eens naar die Brouwersgracht geïnformeerd. Afra Molenkamp heeft alles voor mij nagekeken.’

’En?’

’Er wordt op het stukje Brouwersgracht waar die vermoorde man woonde, de laatste weken via de achterzijde van de panden schrikbarend veel ingebroken.’

De Cock slofte op zijn gemak van de Warmoesstraat naar de Brouwersgracht. Het bijwonen van gerechtelijke secties liet hij al jaren aan Vledder over. De oude rechercheur had in zijn lange carrière genoeg lijken aan de binnenkant bekeken. Hij kende de procedure. De inwendige mens had voor hem geen geheimen meer. Van de tientallen autopsies die hij had meegemaakt, was er slechts één in zijn herinnering blijven hangen. Dat was de sectie op het lijkje van een tweejarig kereltje met blonde krulletjes, dat door zijn moeder was vergiftigd. Toen de patholoog-anatoom het lemmet in het ventje zette, draaide zijn hart om. En nog wanneer er sprake was van een gerechtelijke sectie, kwam het beeld van dat blonde kereltje in zijn gedachten terug. De Cock duwde de gruwelijke herinnering weg. Op de Brouwersgracht voor nummer 317 bleef hij staan. De aansluitende panden nummers 315 en 319 waren in gebruik als kantoor. In het politiejargon heette dat ’belendende percelen’. Uit die belendende percelen kon hij weinig informatie verwachten. Hij nam het apparaatje van Handige Henkie uit zijn broekzak, maakte de deur open en ging naar binnen. In het vertrek waar hij het lijk van Herbert van Harrecoven had aangetroffen, schoof hij het gordijn open. In het volle daglicht en zonder een dode man in een fauteuil had de kamer een veel vriendelijker aanzien.

De grote plaat boven de schoorsteen met het beeld van de blijde Bacchus deed hem glimlachen. Aan de muur tegenover de ouderwetse gashaard stond een eikenhouten secretaire. De Cock trok de steunen uit en liet de dekplaat daarop zakken. Na een kleine inspectie van de vakjes deed hij de dekplaat weer omhoog en trok de grote lade open.

Al na enkele seconden viel zijn oog op een bruine enveloppe met het woord ’testament’ in sierlijke krulletters. De oude rechercheur maakte een paar knoopjes van zijn overhemd los en schoof de enveloppe op zijn naakte borst. Daarna liep hij via de smalle gang naar de keuken. Hij had de avond tevoren de keukendeur weer gesloten en vergrendeld. Tot zijn verbazing constateerde hij dat het glas van een klein raam naast de keukendeur was ingeslagen. Maar de vergrendeling van de deur was nog intact.

In de sponningen van het kleine raam zaten puntige glasscherven. De open ruimte was te klein om erdoorheen te kruipen. De Cock kon het niet vatten. Als er inbrekers aan het werk waren geweest, dan zouden de grendels zijn opengetrokken om binnen te komen. Dat was kennelijk niet gebeurd. In de keuken en ook in de kamer waren geen sporen die wezen op ongewenst bezoek.

Ineens hield hij zijn adem in en luisterde gespannen. Iemand morrelde aan de buitendeur. Snel verliet hij de keuken en ging terug naar het woonvertrek. Daar posteerde hij zich naast de deur aan de zijde van de scharnieren. Hij hoorde hoe de buitendeur werd gesloten en iemand door de smalle gang schuifelde. Het duurde een paar seconden, toen werd de kamerdeur geopend en stapte een man naar binnen. De oude rechercheur trapte met zijn rechtervoet met kracht de deur dicht. Toen de deur tegen zijn sponningen klapte draaide de man zich geschrokken om. De Cock keek hem breed grijnzend aan.

’Goedemiddag,’ opende hij vriendelijk. ’Ik had geen bezoek verwacht.’

De mond van de man zakte halfopen.

’Wie… eh, wie bent u?’ stamelde hij.

De grijze speurder glimlachte beminnelijk.

’Mijn naam is De Cock met… eh, met ceeooceekaa. Ik ben belast met het onderzoek naar de moord op de bewoner van dit pand.’

De man slikte.

’Mijn oom Herbert van Harrecoven.’

De Cock knikte.

’En wie bent u?’

’Zijn neef Petrus Blankenberg. Ik ben een zoon van Petronella, de oudste zuster van oom Herbert.’

De Cock knikte begrijpend.

’En die is met ene Blankenberg getrouwd.’

’Was, wás getrouwd. Mijn vader is al jaren geleden overleden. Moeder trouwens ook. Oom Herbert heeft mij benoemd tot zijn executeur-testamentair.’

De Cock keek de man onderzoekend aan. De oude rechercheur schatte hem op eind veertig. De man had een lang, ovaal, licht gebruind gelaat. Zijn donkere haren in een scheiding opzij waren grijs aan de slapen. Hij was keurig gekleed in een lichtgrijs zomers linnen kostuum. De Cock zocht naar gelijkende gelaatstrekken met oom Herbert. Die waren er niet.

’Wie heeft u van de dood van oom Herbert op de hoogte gebracht?’

’Francois.’

’Een achterneef van oom Herbert?’

Petrus Blankenberg knikte.

’Francois onderhield nog wel contact met oom Herbert. Hij belde mij vanmorgen op en vertelde dat oom Herbert vermoord in zijn woning was aangetroffen en dat de recherche een onderzoek naar de moord was begonnen.’

’U hebt een sleutel van dit pand?’

Petrus knikte opnieuw.

’Die heb ik van oom Herbert gekregen toen hij zijn testament had opgemaakt.’

’Begrijpelijk.’

Petrus blikte om zich heen.

’Ik hoorde van Francois dat de buurt hier nogal wordt geteisterd door inbraken. Is er bij de moord op oom Herbert iets uit dit huis verdwenen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Dat idee heb ik niet. Niets wees erop dat er naar iets in dit huis is gezocht.’

’Is mijn voorraadje Petrussen er nog?’

De Cock glimlachte.

’Hebt u interesse?’

Petrus knikte nadrukkelijk.

’Oom Herbert heeft zijn Petrussen aan mij vermaakt.’ ’Vanwege uw naam?’

Petrus glimlachte.

’Dat zal zeker een rol hebben gespeeld.’ Hij blikte om zich heen. ’Zijn ze er nog?’

De Cock wees omhoog.

’Ze staan op de eerste etage.’

Petrus trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’De eerste etage?’

In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock knikte.

’Francois heeft ze mij gewezen. Zal ik u even voorgaan?’ Petrus knikte instemmend. Hij liep achter De Cock aan. In de kleine hal bij de opgang naar de trap bleef de oude rechercheur staan.

’Ik kom achter u. Het is boven op het portaal de eerste deur links.’

Met lichte tred ging Petrus de trap op. De Cock volgde. Hij zag hoe de man de deur van het vertrek opende. De gelaatstrekken van Petrus Blankenberg kon hij vanuit zijn positie niet waarnemen, maar hij zag aan zijn rug dat de man schrok.

De Cock hees zich verder de trap op en ging in het vertrek naast hem staan.

’Een leuke collectie.’

Het duurde even voor Petrus Blankenberg reageerde. Zijn lang gezicht zag bleek.

’Zijn ze het allemaal?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik heb er nog twee op mijn bureau. Die heb ik vannacht meegenomen om ze eens goed te bekijken. Als u met mij meekomt naar de Warmoesstraat, zal ik ze u geven. Ik wil toch nog even een korte verklaring van u opnemen.’

Zonder de beeldjes verder nog een blik waardig te keuren verliet Petrus Blankenberg het vertrek en liep de trap af. Via de smalle gang ging de man terug naar de kamer waar oom Herbert de dood vond. De Cock kwam hem na.

Petrus liet zijn blik door de kamer dwalen.

’Gebeurde het hier?’

De Cock wees naar de fauteuil.

’Hij zat daar.’

Petrus boog zich iets voorover en bekeek de rug waaraan bloed kleefde. Hij keek op.

’Weet u al wie oom Herbert vermoordde?’

De Cock wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Het was een gebaar om tijdwinst.

’Iemand die belang had bij zijn dood,’ sprak hij ontwijkend. Daarna zweeg hij even. Zijn blik bleef strak op de man gericht. ’U?’

Langs de lippen van Petrus Blankenberg gleed een matte glimlach.

’Ik? Ik ben geen Van Harrecoven.’

5

De Cock keek zijn jonge collega vragend aan.

’Hoe was de sectie op Westgaarde?’

Vledder glimlachte.

’Dokter Rusteloos was dit keer de rust zelve. Zo heb ik hem nog nooit meegemaakt. Hij nam zelfs de tijd voor enige uitleg. Hij liet het mij met een sonde zien. De kogel is dwars door het hart van het slachtoffer gegaan en heeft het lichaam aan de rugzijde weer verlaten. Vrijwel zeker zat Herbert van Harrecoven in zijn fauteuil toen er van dichtbij op hem werd gevuurd. De kogelbaan loopt schuin naar beneden.’

De Cock knikte.

’Gezien het kruitslijm op zijn hemd moet de dader vlak voor het slachtoffer hebben gestaan, misschien wel iets over hem heen gebogen toen hij van dichtbij vuurde.’

Vledder gebaarde naar de telefoon op zijn bureau.

’Ik heb de technische dienst gevraagd om in de rug van de fauteuil naar de kogel te zoeken. Als we de dader hebben gevonden en het wapen, waarmee werd gevuurd, kunnen we aan de hand van…’

De Cock onderbrak hem lachend.

’Zover zijn we nog lang niet. Voorlopig zie ik geen enkele opening in deze zaak.’ Hij zweeg even. ’Maar je hebt gelijk, voor ons onderzoek is die kogel uiterst belangrijk. Zeker als wij in het bezit van het moordwapen zijn gekomen.’

Vledder gebaarde naar De Cock.

’Hoe ben jij gevaren?’

’Hoe bedoel je?’

’Kan men via de achtertuinen gemakkelijk de openbare weg bereiken?’

De oude rechercheur maakte een afwerend gebaar. ’Dat heb ik niet onderzocht.’

Vledder grinnikte.

’Daar ging je toch voor op pad?’

De Cock knikte.

’Maar voor ik daartoe kwam, deed ik in dat pand aan de Brouwersgracht een merkwaardige ontdekking. Dat kleine raam naast de keukendeur bleek te zijn ingeslagen.’

Vledder keek hem geschrokken aan.

’Ingeslagen?’

’Ja.’

Vledder gebaarde heftig.

’Dat moet dan vannacht zijn gebeurd nadat wij het pand hadden afgesloten. Toen we weggingen was dat raam nog heel. Dat weet ik zeker. Dat staat ook in mijn proces-verbaal van bevindingen.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ’Is er iemand binnen geweest?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’De grendels waren nog dichtgeschoven en het gat in het raam was te klein om iemand door te laten.’

Vledder keek hem verward aan.

’Wat heeft het dan voor zin om de ruit in te slaan?’ De Cock trok zijn schouders op.

’Geen idee. Ik vind het alleen vreemd dat Vera van Veenendaal ons vanmorgen daar niets over heeft gezegd. Ze sprak alleen over bloed op de rug van de fauteuil.’

’Misschien is ze niet verder geweest dan de kamer waar wij het slachtoffer hebben gevonden.’

De Cock boog zich iets naar voren.

’En dan was er nog iets,’ sprak hij geëmotioneerd. ’Terwijl ik in de keuken naar dat verbroken raam stond te kijken, hoorde ik dat iemand aan de toegangsdeur morrelde.’

’Wie?’

’Ik ving hem op in de kamer.’

Vledder toonde ongeduld.

’Wie?’

’Ene Petrus Blankenberg.’

Vledder knikte.

’Een van de drie neven.’ Hij graaide in een lade van zijn bureau. ’Hij staat in jouw notitieboekje.’

’Inderdaad.’

’Had hij een sleutel?’

’Ja. Petrus Blankenberg is de oudste van de drie neven. Hij is de zoon van Petronella, een zuster van Herbert van Harrecoven, die met ene Blankenberg was getrouwd. Hij is door zijn oom benoemd tot executeur-testamentair. De Petrussen zijn aan hem vermaakt.’

Vledder keek De Cock gespannen aan.

’Heeft hij iets gezegd? Ik bedoel, bracht hij enig licht in de zaak?’

De Cock antwoordde niet direct.

’Ik… eh, ik heb hem meegenomen naar het bureau en in concept een verklaring van hem opgenomen. Die moet jij straks maar even uittypen. En ik heb hem de beide beeldjes van de apostel Petrus meegegeven.’

Vledder toonde opnieuw enig ongeduld.

’Wist hij van het voorgenomen huwelijk van zijn oom Herbert met Vera van Veenendaal?’

De Cock gniffelde.

’Het kwam voor Petrus Blankenberg als een volslagen verrassing. Hij geloofde het aanvankelijk niet. Hij dacht dat ik een stomme grap maakte. Volgens hem was zijn oom Herbert al jaren impotent.’

Vledder lachte.

’Hij was dus ook niet door oom Herbert benaderd om als getuige op te treden.’

’Nee.’

Vledder spreidde zijn beide handen.

’Verder nog iets?’

De Cock ademde diep.

’Er was een spontane reactie van Petrus Blankenberg die mij verbaasde.’

’Wat voor een reactie?’

’Toen hij mij vroeg of ik wist wie zijn oom Herbert had vermoord, antwoordde ik ontwijkend en nietszeggend met: iemand die blijkbaar belang had bij zijn dood. En ik vroeg hem onmiddellijk daarna op de man af of hij dat was.’

’En?’

De Cock plukte even aan het puntje van zijn neus.

’Petrus Blankenberg reageerde: Ik? Ik ben geen Van Harrecoven.

’Heb je gevraagd wat hij daarmee bedoelde?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Het leek mij nogal duidelijk. Volgens hem had niet hij, een Blankenberg, maar wel een Van Harrecoven belang bij de dood van de oude oom Herbert.’

Vledder zuchtte.

’Ik had toch maar even doorgevraagd.’

De Cock trok achteloos zijn schouders op.

’We kunnen hem altijd nog een keer benaderen. Petrus Blankenberg was niet onsympathiek. Hij maakte op mij een nette indruk.’

Vledder graaide opnieuw in een lade van zijn bureau. ’Misschien heeft hij wel gelijk.’

’Hoezo?’

De jonge rechercheur tikte op een notitieblad voor zich op zijn bureau.

’Ik heb ze nagetrokken in alle systemen. Petrus Blankenberg heeft geen strafblad, staat ook niet slecht bekend, maar die twee andere neven…’ Hij zweeg even en raadpleegde zijn notities. ’Ferdinand van Harrecoven heeft meerdere veroordelingen ter zake vermogensdelicten op zijn naam en Felix van Harrecoven is al tweemaal veroordeeld wegens het verboden bezit van een vuurwapen.’ ’Een vuurwapen?’

Vledder knikte.

’Felix van Harrecoven schijnt in vuurwapens te handelen. Hij importeert die uit voormalige Oostbloklanden en uit ons eigen België.’

De Cock grinnikte vreugdeloos.

’Een fijne familie. Zijn het broers?’

Vledder schudde zijn hoofd

’Ze zijn neven van elkaar. Maar daar houdt de vergelijking blijkbaar op. Ik heb nergens iets kunnen vinden van een gezamenlijk optreden.’

’Je bedoelt in crimineel verband?’

Vledder knikte.

’In de processtukken van Felix stond niets over Ferdinand en omgekeerd.’

’We hebben dus wel foto’s van die twee.’

’Zeker.’

De Cock gebaarde voor zich uit.

’Vraag ze op. Misschien hebben we ze nodig.’ Hij staarde even voor zich uit. ’Zit een van beiden vast?’

Vledder glimlachte.

’Wil je iemand uitsluiten?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Dat biedt geen zekerheid meer. Vroeger kon je daar als rechercheur wel op bouwen. Iemand die in de bajes zat kon daarbuiten geen misdrijf plegen. Maar de huidige gevangenissen zijn vaak zo lek als een mandje. Bovendien wordt er kwistig met proefverloven gestrooid.’

Vledder snoof verachtelijk.

’Een verziekte samenleving,’ gromde hij. ’Wij worden voortdurend in onze bevoegdheden beknot en jegens misdadigers wordt de staat steeds toleranter. Als rechercheur word je daar niet vrolijker van. Ik geloof dat ik ook maar op het slechte pad ga. Ik kan mij dan koesteren in de warme liefde van de overheid.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Daar zou jij je niet prettig bij voelen. Het blijft een onwaarachtige kleffe liefde.’

De oude rechercheur liet het onderwerp rusten. Hij voelde aan zijn borst en herinnerde zich het testament. Voorzichtig maakte hij een paar knoopjes van zijn overhemd los en pakte de bruine enveloppe met daarop TESTAMENT in fraaie krulletters. Triomfantelijk hield hij de enveloppe omhoog.

Vledder keek hem verrast aan.

’Hoe kom je daaraan?’

’Gevonden! In de secretaire van Herbert van Harrecoven. Daar lag het in een lade. Jij hebt gisteravond blijkbaar niet in die secretaire gekeken.’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Ik had het te druk met Adelheid van Buuren. Ze was zo nieuwsgierig. Verschrikkelijk. Ze vroeg mij het hemd van het lijf.’

De Cock grinnikte.

’Ik hoop dat je het hebt aangehouden.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan en De Cock wuifde het grapje weg.

’De enveloppe,’ legde hij uit, ’was te groot om in de binnenzak van mijn colbert te stoppen. En ik wilde hem niet vouwen.’ Vledder lachte.

’Dan stop je hem op je zweterige borst.’

’Ik zweet niet.’

’Mag ik dat testament eens zien?’ vroeg Vledder.

De Cock wierp hem de enveloppe toe.

’Kijk eens hoe recent het is.’

Vledder trok een document uit de enveloppe.

’Afschrift-van-een-akte-van-testament,’ las hij hardop. ’Meester G.J. van de Stalle, notaris Amsterdam.’

De jonge rechercheur sloeg een blad om. Hij keek op. ’Het is van een half jaar geleden.’

’Toen kende hij Vera van Veenendaal al,’ zei De Cock.Vledder grinnikte.

’Maar oom Herbert had op dat moment bepaald nog geen trouwplannen.’

’Je bedoelt, dat hij anders niet naar een notaris was gestapt om dit testament te laten opmaken.’

’Precies.’

De Cock wees voor zich uit.

’Staan alle neven erin?’

Vledder sloeg nog een blad om.

’Benoem-ik,’ las hij verder, ’tot-mijn-enige-erfgenamen-van mijn-gehele-nalatenschap, met-uitzondering-van-mijn-voorraad-Petrussen…’ Hij keek opnieuw op. ’Dan volgen de namen van de drie neven, Petrus Blankenberg, Ferdinand, Felix en de achterneef Francois van Harrecoven.’

’De executeursbenoeming?’

Vledder sloeg opnieuw een blad om.

’Benoem-ik,’ las hij verder, ’Petrus-Blankenberg. Aan-hem vermaak-ik-ook-mijn-voorraad-Petrussen-omdat-hij-die-als-kenner-op-waarde-weet-te-schatten.’

De Cock staarde peinzend voor zich uit.

’Vreemd.’

’Wat?’

’Petrus Blankenberg leek vanmiddag helemaal niet blij met zijn bijzondere erfenis. Toen ik hem op de eerste etage van het pand aan de Brouwersgracht de collectie beeldjes toonde, schrok hij zichtbaar en keurde ze verder geen blik waardig.’

Ze verlieten het politiebureau en slenterden vanaf de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Mede door de nog zwoele avondlucht was het er gezellig druk. Voor het sekstheater stonden mannen in de rij en nabij de etalage van een seksshop met wulpse opblaasvrouwen en fantastische kunstpenissen dreutelde een groepje giechelende vrouwen.

Aan het einde van de Korte Niezel liepen ze na de brug rechts de Achterburgwal op. De seksindustrie was in vol bedrijf. Het leger behoeftigen leek groter dan normaal. Traag schuifelde het legioen langs de etalages met verleidelijke hoertjes in barmhartig zachtroze licht.

De verleiding ging blijkbaar aan Vledder voorbij.

’Wat doen we met dat testament van oom Herbert?’ vroeg hij plotseling.

De Cock reageerde wat verward.

’Bewaren… doen we later als we de zaak afsluiten bij de stukken. Het testament bevestigt in ieder geval wat Francois van Harrecoven en Petrus Blankenberg ons ervan hebben verteld. Trek voor alle zekerheid nog even na of dit testament inderdaad het laatste wilsbesluit van oom Herbert is geweest. Hij heeft tijd genoeg gehad om het te herroepen.’

Vledder knikte.

’Ik heb het stellige gevoel dat de moord op oom Herbert alles met dat testament heeft te maken.’

De Cock reageerde niet. Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg glipte hij het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje binnen. Vledder volgde in gepeins. De hersenen van de jonge rechercheur doolden nog in de mogelijk- en onmogelijkheden van het testament.

De Cock schuifelde in de schemer naar het einde van de bar en hees zich daar op een kruk. Het was een plaats vanwaar hij het gehele lokaal kon overzien. Vledder ging naast hem zitten. Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in penozekringen steevast Smalle Lowietje genoemd, veegde zijn handjes aan zijn morsig vest en liep blij op De Cock toe. Zijn spichtig muizensmoeltje glom van genegenheid.

’Welkom,’ kirde hij, ’welkom in mijn nederig etablissement.’ De Cock glimlachte.

’Lowie,’ sprak hij vriendelijk, ’jij geeft mij het gevoel dat ik zelfs als politieman nog ergens welkom ben. Dat doet mij deugd. Zonder die schaarse momenten met jou en een goed glas cognac… wat zou het leven nog te betekenen hebben?’ De tengere caféhouder keek hem glunderend aan.

’Jij kunt van die mooie dingen zeggen,’ reageerde hij bewonderend. ’Zo… eh, zo gevoelig, diepzinnig.’ Hij dook onder de tapkast en pakte de fles Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor de oude rechercheur gereserveerd hield. Met precieze routinegebaren vatte hij drie blinkende diepbolle glazen en schonk behoedzaam in. ’Nog van de oude voorraad.’ Hij zette de fles neer, hief met zwier zijn glas en toostte. ’Op de misdaad en De Cock.’

De grijze speurder lachte om de kreet.

’Een twee-eenheid?’

’Absoluut.’

Grijnzend vatte De Cock zijn glas en schommelde het in de holte van zijn hand heen en weer. Voorzichtig nam hij een slok. De warme gloed van de drank duwde de stijfheid uit zijn botten en spieren. Hij zette omzichtig zijn glas neer en boog zich vertrouwelijk naar voren.

’Wat zegt jou de naam Van Harrecoven.’

Smalle Lowietje keek hem nadenkend aan.

’Van Harrecoven?’ herhaalde hij vragend.

’Ja.’

’Felix?’

De Cock glimlachte.

’Er bestaat inderdaad ook een Felix van Harrecoven. Ken je hem?’ Lowietje knikte.

’Felix de Blaffer.’

’Is dat zijn bijnaam?’

Lowietje knikte opnieuw.

’Hij heeft de reputatie dat hij iedere blaffer kan leveren die je hebben wilt. Het maakt niet uit van welk kaliber of fabricaat.’ De Cock grinnikte.

’Vandaar Felix de Blaffer.’

Lowietje trok een bedenkelijk gezicht.

’Ik… eh, ik ben niet zo erg op hem gesteld,’ sprak hij traag. ’Er lopen tegenwoordig te veel kerels met een vuurwapen losjes tussen de riem van hun broek. Vroeger viel het niet mee om een pistool of een revolver te bemachtigen. Maar met mensen zoals die Felix de Blaffer is het heel eenvoudig. Wat men bestelt, krijgt men.’ De caféhouder zweeg even en dacht na. ’Hij mag best in mijn etablissement komen, maar zonder handel.’ De Cock knikte begrijpend.

’Zou… eh, zou die Felix de Blaffer zelf wel eens van een vuurwapen gebruik hebben gemaakt?’

Smalle Lowietje trok zijn tengere schouders op.

’Dat zou ik je niet kunnen zeggen. Ik heb daar nooit iets over gehoord.’

De Cock keek hem schuins aan.

’Hoe schat jij hem in?’

’Een vies mannetje.’

’Vies?’

Lowietje knikte.

’Een ettertje. Hij zoekt altijd ruzie en niemand durft tegen hem in te gaan… bang voor zijn blaffer.’

De Cock nam een slok van zijn cognac.

’Daar dreigt hij mee?’

’Niet direct, maar iedereen weet dat hij zo’n ding binnen handbereik heeft.’

De Cock gebaarde naar zijn glas.

’Schenk nog eens in, Lowie.’

Smalle Lowietje gehoorzaamde met de welwillendheid van een kastelein.

De Cock nam zijn tweede glas op en bewonderde de kleur van de cognac

’Is… eh, is die Felix de Blaffer de enige Van Harrecoven die je kent?’

Lowietje schudde zijn hoofd.

’Zijn neef, Ferdinand van Harrecoven, komt ook wel eens in mijn etablissement. Die is wat rustiger. Maakt niet zoveel herrie. Is geslepener.’

’Zijn stiel?’

Lowietje lachte.

’Alles wat geld oplevert.’

De Cock grinnikte.

’Zo ken ik er wel een paar.’

Smalle Lowietje maakte een berustend gebaar.

’Hij belazerd de mensen… licht ze op. Hosselt zo’n beetje.’ Het gezicht van de tengere caféhouder betrok. ’Het gaat niet zo goed met hem. De laatste tijd zat hij wat sjofeltjes in de kleren. Hij had ook niet zoveel goud meer om zijn vingers. Hij heeft ergens een oom en die schijnt nogal dik in de kluiten[2] te zitten. De laatste keer dat hij hier was zei hij… het wordt hoog tijd dat die oude man de pijp uitgaat, en als hij dat niet uit zichzelf doet, dan moeten we hem in godsnaam maar een handje helpen.’

De Cock trok een strak gezicht.

’In godsnaam?’

Smalle Lowietje knikte.

’Dat zei hij.’

6

Opgewekt, met de milde gloed van de cognac in hun aderen, verlieten de beide rechercheurs het schemerig intieme lokaaltje van Smalle Lowietje. Ondanks het late uur was het nog gezellig druk op de Wallen. Een nieuw en beeldschoon hoertje uit een ver en exotisch land kon de belangstelling voor haar vrouw-zijn nauwelijks verwerken. Mannen van alle leeftijden en fatsoenen posteerden zich voor de deur van haar peeskamertje, wachtend tot zij aan de beurt waren.

De Cock bezag het tafereel met een zoete glimlach. Hoewel hij al meer dan een kwarteeuw in de rosse buurt opereerde, vielen de seksgeneugten van sommige mannen nog steeds buiten zijn begrip.

Vanaf de Achterburgwal slenterden ze door de Oudekennissteeg naar het Oudekerksplein en vandaar via de Enge Kerksteeg naar de Warmoesstraat.

Vledder blikte opzij.

’Wat vind je van die opmerking van Ferdinand van Harrecoven, het wordt hoog tijd dat die oude man de pijp uitgaat, en als hij dat niet uit zichzelf doet, dan moeten we hem in godsnaam maar een handje helpen.’

De Cock grinnikte.

’Ik denk niet,’ grapte hij vrolijk, ’dat je in Nederland een rechter zult vinden die hem op basis van die kreet zal veroordelen.’ Vledder knikte

’Dat begrijp ik,’ sprak hij ernstig. ’Maar zo’n uitlating geeft toch blijk van een bepaalde mentaliteit, van een bijna morbide instelling. Ik ben ervan overtuigd dat de beide neven wel eens met de gedachte aan een moord op hun oom hebben gespeeld.’ De Cock knikte instemmend.

’Gezien de reputatie van de beide heren kunnen we daar wel vanuit gaan.’

De oude rechercheur glimlachte.

’Ik weet niet of jij ooit nog eens rijk zult worden, maar zeg nooit tegen iemand die je hebt begunstigd, dat hij of zij jouw nalatenschap erft! Je maakt daarmee van jezelf een object voor moord.’ Vledder grinnikte.

’Een kreet van je oude moeder?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Die had niets na-te-laten. Ze was haar hele leven zo arm als een kerkmuis. Ik vind het knap van haar dat ze toch zonder schulden stierf.’

Vledder gniffelde.

’Ze heeft uiteindelijk jou nagelaten. En dat is toch heel wat.’ De Cock keek hem van terzijde wat schamper aan, maar reageerde verder niet.

Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters de grijze speurder vanachter de balie.

Vledder ging rustig verder en besteeg de trap. De Cock liep op de wachtcommandant toe.

’Je gaat mij toch niet vertellen,’ vroeg hij breed grijnzend, ’dat je weer een vrouwelijke agent hebt die in de toekomst graag bij de recherche wil?’

Jan Kusters lachte.

’Ik denk niet dat je voorlopig van die Adelheid verlost bent. Ze was laaiend enthousiast. Ze wil ook nog wel eens een keer een verhoor van jou bijwonen.’ Jan Kusters boog zich naar hem toe. ’Is… eh,’ fluisterde hij De Cock in het oor, ’is Dick Vledder nog ongetrouwd?’

De oude rechercheur reageerde verrast.

’Hoezo?’

Jan Kusters keek hem bezorgd aan.

’Adelheid van Buuren had een dromerige blik in haar ogen toen ze mij verslag deed van haar ontmoeting met hem. Volgens mij is ze een beetje verkikkerd en ik zou niet graag willen dat die meid… ’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

’Om je vaderlijke gevoelens direct gerust te stellen,’ sprak hij licht spottend. ’Dick Vledder heeft zelfs geen vriendin meer. Hij kan ongehinderd door eenieder worden bemind.’ De wachtcommandant zuchtte omstandig.

’Gelukkig.’

De Cock keek hem schuins aan.

’Hoeveel meiden heb jij op je groep?’ vroeg hij bezorgd. ’Negen.’

De Cock liep gnuivend bij hem weg.

’Ik wens je heel veel sterkte.’

Jan Kusters riep hem terug.

’Dat wilde ik je nog zeggen… er zit boven een man op je te wachten.’

’Een man?’

’Ja.’

’Sinds wanneer?’

’Rond tien uur.’

’Heb je zijn naam?’

De wachtcommandant raadpleegde een notitie.

’Ferdinand van Harrecoven.’

Toen de man De Cock in het oog kreeg, stond hij van de bank op en liep op hem toe.

’Daar bent u,’ jubelde hij opgetogen. ’Rechercheur De Cock met ceeooceekaa.’

De oude rechercheur knikte bedaard.

’De juiste spelling van mijn naam.’

De man grijnsde.

’Ik ben Ferdinand van Harrecoven. Ik zit hier al bijna drie kwartier en het is niet mijn gewoonte dat ik op de komst van de politie wacht.’

’U wacht die komst liever niet af?’

Ferdinand van Harrecoven schudde zijn hoofd.

’Gewoonlijk niet. Ik heb… hoe zal ik dat zeggen… pijnlijke ervaringen met de politie. Ik neem aan dat u inmiddels mijn doopceel hebt gelicht?’

De Cock veinsde onbegrip.

’Heb ik daar reden toe?’

Ferdinand van Harrecoven zuchtte, ’Ik wil met u praten,’ zei hij.

De Cock ging de man voor naar de grote recherchekamer en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Voor hij zelf ging zitten, liep hij om de man heen en nam hem nauwkeurig op.

Smalle Lowietje had gelijk. Ferdinand van Harrecoven zag er wat sjofeltjes uit. Aan zijn grijs colbert ontbrak een knoop en achter aan de zomen van zijn pantalon zaten rafels. De Cock keek in zijn scherpgesneden ongeschoren gelaat en bezag de groene, rusteloos dwalende ogen. Zijn donkerblonde ver terugwijkende haardos zag er vaal en onverzorgd uit. De oude rechercheur schatte de man qua uiterlijk op achter in de veertig, maar hij realiseerde zich dat Ferdinand van Harrecoven vermoedelijke wel enige jaren jonger was.

De Cock liet zich in zijn stoel zakken.

’Waarover?’

Ferdinand keek hem verwonderd aan.

’Wat bedoelt u?’

De Cock glimlachte.

’U wilde met mij praten… waarover?’

’De moord op oom Herbert.’

’Wie heeft u daarover geïnformeerd?’

’Eerst belde mijn achterneef Francois dat oom Herbert in zijn woning aan de Brouwersgracht was vermoord. Hij vertelde mij ook dat u het onderzoek deed. Daarna heb ik nog contact gehad met mijn neef Petrus Blankenberg. Hij zou de begrafenis van oom Herbert regelen.’

’U bent begunstigde?’

’Wat is dat?’

’U erft van uw oom?’

’Petrus Blankenberg heeft me dat vanmorgen bevestigd. Hij heeft een afschrift van het testament.’

De Cock keek hem strak aan.

’Wist u,’ sprak hij met enige nadruk, ’dat uw oom Herbert van Harrecoven voor zijn dood een intieme relatie had met wulpse vrouw?’

De mond van Ferdinand viel halfopen.

’Had oom Herbert een relatie met een vrouw?’

In zijn stem trilde ongeloof.

’Een vrouw,’ zei De Cock, ’die hij als callgirl had leren kennen.’

Ferdinand grinnikte.

’Oom Herbert bediende zich van een callgirl?’ riep hij verbaasd.

De Cock spreidde zijn handen.

’Wat is daar voor vreemds aan?’

’Oom Herbert wilde nooit iets van vrouwen weten. Wij dachten aanvankelijk dat hij homofiele relaties had, maar toen daar niets van bleek, namen wij maar aan dat hij impotent was en daarom het gezelschap van vrouwen uit de weg ging.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Ik heb die vrouw gesproken. Oom Herbert was van plan met haar te trouwen.’

’Het is niet waar!’

De Cock knikte.

’Zijn moordenaar greep op tijd in.’ De oude rechercheur zweeg even voor het effect, maar liet het onderwerp verder rusten. ’Kwam u vaak bij oom Herbert op bezoek?’

Ferdinand van Harrecoven schudde zijn hoofd.

’Vrijwel nooit. Toen hij er achter kwam dat ik voor een vermogensdelict was veroordeeld, belde hij me op en zei kortaf dat hij geen contact meer met mij wilde. Zo’n telefoontje van hem kreeg ook mijn neef Felix toen die voor ongeoorloofd wapenbezit was gepakt.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Hoe wist oom Herbert van jullie veroordelingen? Hebben jullie hem dat zelf verteld?’

Ferdinand schudde zijn hoofd.

’Natuurlijk niet. Felix en ik waren bang dat ons gedrag voor oom Herbert een reden kon zijn om ons uit zijn testament te weren.’

’Hoe wist hij het dan?’

Ferdinand maakte een berustend gebaar.

’Oom Herbert,’ sprak hij weifelend, ’bezocht vaak concerten en ging zeker eenmaal in de week naar de schouwburg. Felix en ik vermoedden dat hij daar wel eens iemand van Justitie of van de rechterlijke macht ontmoette.’

’Dat zou de bron van zijn inlichtingen zijn?’

Ferdinand knikte.

’De naam Van Harrecoven komt niet zo veel voor en blijft gemakkelijk in het geheugen hangen. Het kan uiteraard ook iemand van de politie zijn, die oom Herbert tipte.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Toch opmerkelijk. Ondanks het… eh, het laakbare gedrag van jou en Felix heeft oom Herbert jullie niet uit zijn testament laten verwijderen.’

Ferdinand glimlachte.

’Dat had hij ons beloofd. Hij zou die belofte alleen verbreken als de criminele activiteiten van mij en Felix tot doodslag of moord zouden leiden. Dat ging hem te ver.’

’Dan zouden jullie worden geschrapt.’

’Precies.’

De Cock keek hem schuins aan.

’Gestel… eh,’ formuleerde hij voorzichtig, ’gestel dat oom Herbert… terugblikkend vanuit het hiernamaals… nu nog zou kunnen ingrijpen, had hij dan een reden om een van u beiden uit zijn testament te schrappen?’

Op het ongeschoren gelaat van Ferdinand van Harrecoven verschenen rode blosjes.

’Wat suggereert u?’ vroeg hij scherp.

De Cock glimlachte beminnelijk.

’U bent intelligent genoeg om te begrijpen wat ik bedoel. Hebt u of heeft neef Felix iets met de gewelddadige dood van oom Herbert te maken? Gezien zijn voorgenomen huwelijk met die aantrekkelijke dame kwam zijn dood voor alle neven exact op tijd.’ Ferdinand zuchtte diep.

’Ik kan u rustig opbiechten dat ik wel eens naar de dood van oom Herbert heb verlangd… dat hij naar mijn gevoel veel te lang bleef leven. En ik heb ook wel eens gemijmerd dat er een middel moest zijn om het moment van zijn dood iets naderbij te brengen.’

Hij zuchtte opnieuw en haalde zijn schouders op.

’Het is bij mijmeren gebleven.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

’Met andere woorden?’

’Ik ben niet verantwoordelijk voor zijn dood. Ik heb met zijn gewelddadige dood niets van doen.’

De Cock keek hem aan.

’U niet… Felix?’

Ferdinand liet zijn hoofd zakken. Hij antwoordde niet. De Cock nam een kleine pauze.

’Ik vroeg u,’ sprak hij na een poosje, ’of Felix iets met de dood van oom Herbert heeft te maken?’

Ferdinand keek op.

’Felix heeft verstand van vuurwapens en ik heb begrepen dat oom Herbert met een vuurwapen werd gedood.’

’En?’

’Neef Felix heeft een opvliegend karakter. Hij maakt graag ruzie en staat onmiddellijk met zijn blaffer klaar.’

’Dus?’

Ferdinand keek De Cock meelijwekkend aan.

’Kunt u zelf geen conclusies trekken?’

Toen Ferdinand uit de grote recherchekamer was verdwenen, bracht De Cock zijn wijsvinger voor zijn mond.

Zo bleef hij enige seconden zitten. Daarna stond hij op en liep op zijn tenen naar de deur. Met een ruk trok hij die naar zich toe. Achter de deur stond een geschrokken Ferdinand van Harrecoven.

De Cock grijnsde breed.

’Ik dacht dat wij afscheid van u hadden genomen?’ Ferdinand schonk hem een verlegen lachje en liep de gang af naar de trap.

Toen De Cock naar zijn bureau terug liep, keek Vledder hem geamuseerd aan.

’Wat was dat?’

De oude rechercheur duimde over zijn schouder.

’Een oude truc van Ferdinand van Harrecoven. Afscheid nemen en dan achter de deur luisteren hoe wij op zijn bezoek reageren. Hij heeft er in het verleden wel eens zijn voordeel mee gedaan. Collega Rijpkema belde mij vanmiddag toen jij naar de sectie was. Hij had het Generaal Rapport van de moord op Herbert van Harrecoven gelezen en waarschuwde mij voor de truc van neef Ferdinand.’

Vledder glimlachte.

’Ik vond hem vrij openhartig. Hij gaf onmiddellijk toe dat hij wel eens met de gedachte aan moord op oom Herbert had gespeeld.’

De Cock lachte.

’Ge-mij-merd.’

Vledder knikte.

’Daar was het bij gebleven.’

De Cock snoof.

’Hij schroomde niet om… zij het in bedekte termen… neef Felix te beschuldigen.’

Vledder spreidde zijn handen.

’Wat wij tot nu toe over die Felix van Harrecoven te weten zijn gekomen, geeft aan dat hij inderdaad een geschikte kandidaat is om door ons te worden benaderd. Hij is opvliegend van aard en beschikt over een vuurwapen.’

De jonge rechercheur keek De Cock vragend aan.

’Zullen we…’

Hij maakte zijn zin niet af.

’Nu nog?’

’Ja.’

De Cock schudde langzaam zijn hoofd.

’Het is gisteren al laat geworden,’ reageerde hij brommend. ’Het is nu bijna half twaalf. Ik ga naar huis.’ Hij stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok. Terwijl hij zijn hoedje over zijn haren schoof, ging de telefoon op zijn bureau. Vledder nam op en luisterde.

De Cock bleef staan wachten.

Toen Vledder aarzelend de hoorn op het toestel terug legde, monsterde De Cock het gezicht van zijn jonge collega. De expressie beviel hem niet. Hij legde zijn hoedje terug en liep op hem toe.

’Wie was het?’

’De wachtcommandant.’

’En?’

Vledder slikte.

’Er is een man in zijn woning doodgeschoten.’

’Waar?’

Vledder zuchtte.

’Op de Keizersgracht nummer 1017. De surveillancewagen is onderweg… heeft zich nog niet ge…’

Vledder stokte. De uitdrukking op het gezicht van de jonge rechercheur veranderde plotseling. Hij trok wild een lade van zijn bureau open en pakte het notitieboekje met de namen en adressen van de neven van oom Herbert.

Hij keek De Cock geschrokken aan.

’Keizersgracht 1017,’ stamelde hij verward. ’Daar… eh, daar woont Petrus Blankenberg.’

7

Vanaf de houten steiger achter het politiebureau ranselde Vledder hun Golf door de oude binnenstad van Amsterdam naar de Keizersgracht. De jonge rechercheur gromde. ’Het wordt tijd dat wij een nieuwe wagen krijgen. Deze oude kar wil niet meer vooruit.’ De Cock trok een benauwd gezicht.

’Het gaat mij hard genoeg,’ zuchtte hij. ’Hoe vaak moet ik het je nog zeggen… dood is dood, daar veranderen wij niets meer aan.’ Vledder blikte even opzij.

’Misschien is de dader nog in de buurt.’

De Cock grinnikte.

’Vergeet het. Het is mij in mijn lange carrière nog nooit gebeurd dat de dader naast het lijk geduldig op mij stond te wachten.’ Vledder reageerde niet. Vanaf de Raadhuisstraat reed hij met gierende banden links de Keizersgracht op. Voor hen uit, op de brug bij de Runstraat, flakkerde het blauwe zwaailicht van een surveillancewagen.

Vledder bracht de oude Golf daar pal achter tot stilstand. De beide rechercheurs stapten uit.

Vanachter de surveillancewagen liep een jonge vrouwelijke agent op hen toe. De Cock herkende haar onmiddellijk aan de vrolijke zomersproetjes rond haar neus.

’Het zal toch niet waar zijn,’ gniffelde hij. ’Hare Koninklijke Hoogheid Adelheid van Buuren.’

De jonge agente negeerde de spottende opmerking. Ze wees naar een vrouw op de achterbank van de surveillancewagen. ’Ik heb haar maar zolang daar laten zitten,’ legde ze uit, ’en ben bij haar gebleven om haar te troosten. Via de centrale post heb ik om hulp gevraagd. Ze is totaal overstuur.’

’Wie is zij?’

’De vrouw van het slachtoffer. Ze had met haar vriendin een voorstelling bijgewoond in Carré. Toen ze thuiskwam, vond ze haar man… doodgeschoten.’

’Zij heeft zelf de politie gewaarschuwd?’

Adelheid knikte.

’Vanuit haar woning. Toen we ter plekke kwamen stond ze huilend op de stoep voor het huis. Ik heb me maar over haar ontfermd. Jan is binnen op 1017 en wacht op jullie.’

’Jan?’

Adelheid knikte opnieuw.

’Mijn collega… Jan Rozenbrand. We surveilleerden samen in de binnenstad. Toen we de melding kregen, waren we hier in de buurt.’

’Heb je de meute gewaarschuwd?’

’Ja. Een paar minuten geleden.’

De Cock wees naar de vrouw in de surveillancewagen. ’Neem haar volledige naam op, geboorteplaats, datum. Vraag haar hoe laat ze van huis ging.Vraag haar wie wist dat zij vanavond naar Carré zou gaan. Verwachtte haar man vanavond bezoek?’ De grijze speurder zweeg even.

’Vraag haar,’ ging hij glimlachend verder, ’wat jij denkt dat een goed rechercheur zou vragen.’

Daarna draaide hij zich om en liep met Vledder in zijn kielzog naar 1017.

Petrus Blankenberg zat achterovergeleund in een diepe bruinlederen fauteuil. Hij droeg hetzelfde lichtgrijze linnen kostuum als die morgen in de woning van oom Herbert aan de Brouwersgracht. Zijn colbert hing halfopen en op zijn overhemd, ter hoogte van zijn hart, was een grote, grillig gevormde bloedvlek. Zijn wijd opengesperde ogen staarden kil in het niets. De Cock nam het beeld scherp in zich op. Het lange ovale gelaat met de iets ingevallen wangen bood een gruwelijke aanblik. Het leek hem toe dat die dode ogen in dat gezicht al zijn bewegingen volgden. Met moeite bedwong De Cock een neiging om ze te sluiten.

Vledder hijgde in zijn nek.

’Lijkt wel een kopie van de moord op de oude Herbert van Harrecoven.’

De Cock knikte instemmend.

’Van dichtbij door het hart geschoten.’

Vledder keek hem van terzijde aan.

’Dezelfde dader?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Mogelijk.’

Jan Rozenbrand liep vanaf de deur naar hen toe. Hij duimde over zijn schouder.

’Er staat buiten op de stoep een man die zegt dat hij politiefotograaf is. Ik ken hem niet en hij wil zich niet als politieman legitimeren. Kan ik hem binnenlaten?’

De Cock glimlachte.

’Gedraagt hij zich onbehoorlijk?’

Jan Rozenbrand knikte traag.

’Dat… eh, dat vind ik wel. Toen ik hem tegenhield, wilde hij mij zelfs opzij duwen.’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

’Dan is het inderdaad onze politiefotograaf,’ sprak hij berustend. ’Laat hem maar komen.’

Jan Rozenbrand verliet de kamer. Kort daarna dreunde Bram van Wielingen het vertrek binnen. Hij zette met een klap zijn aluminium koffertje op de vloer en brieste.

’Sinds wanneer word ik niet onmiddellijk op de peedee[3] toegelaten?’

De Cock keek hem verongelijkt aan.

’Jan Rozenbrand is een formeel man. Een man die zijn vak nauwgezet uitoefent. Niet iedereen behoeft dat gezicht van jou te kennen. En als jij je niet wilt legitimeren en je wat onheus gedraagt…’

De oude rechercheur maakte zijn zin niet af.

Bram van Wielingen gromde nog wat na. Hij keek naar de dode man in de fauteuil en bezag de bloedvlek.

’Het lijkt wel op die van gisteravond.’

De Cock grinnikte.

’Het is wel een andere man.’

Bram van Wielingen keek hem kwaad aan.

’Je weet best wat ik bedoel,’ reageerde hij snibbig. ’Deze vent is op dezelfde manier doodgeschoten als die oude man gisteravond.’

De Cock knikte instemmend.

’Je bent braaf,’ sprak hij sussend. ’Maak je plaatjes, dan kun je weer naar bed.’ Hij grinnikte. ’En laat straks je gezicht nog even aan Jan Rozenbrand zien, dan weet hij in het vervolg wie je bent.’ Bram van Wielingen nam mopperend zijn Hasselblad uit zijn koffer en monteerde een flitslicht. Hij wees naar de dode man in de fauteuil.

’Weet je al wie hij is?’

De Cock knikte.

’Petrus Blankenberg. Een volle neef en erfgenaam van oom Herbert van Harrecoven… de man die wij gisteravond dood in zijn woning op de Brouwersgracht aantroffen. De rest van de neven zal naar een andere executeur-testamentair moeten zoeken.’ Bram van Wielingen flitste in het dode gelaat.

’Hebben die twee moorden,’ vroeg hij even opkijkend, ’iets met elkaar te maken?’

De Cock ademde diep.

’Vermoedelijk. De nalatenschap van oom Herbert kan een motief zijn. Ik weet alleen niet hoe de verhoudingen liggen. Alle erfgenamen hebben ogenschijnlijk een motief. Dat maakt de zaak zo ingewikkeld.’

Bram van Wielingen liet zijn camera zakken.

’Heb je nog bijzondere wensen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Doe maar net als bij die moord gisteravond. Komt er nog een dactyloscoop?’

’Ben Kreuger is onderweg.’

Dokter Den Koninghe kwam het vertrek binnen. Achter hem torenden twee grote broeders van de geneeskundige dienst met hun brancard.

Na een hartelijke begroeting werkte De Cock routinematig de ceremonie met de kleine lijkschouwer af. Hij zag met genoegen toe hoe dokter Den Koninghe in een devoot gebaar de ogen van het slachtoffer sloot.

Na een kort onderzoek en het poetsen van de glazen van zijn lichtmetalen ziekenfondsbrilletje keek de oude lijkschouwer naar de grijze speurder op.

’Hij is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte instemmend.

’Ik vermoedde al zoiets.’

Dokter Den Koninghe wees naar de dode.

’Inwendige bloedingen. Ik ga ervan uit dat de kogel recht door het hart is gegaan.’

’Wanneer dacht u dat de dood is ingetreden?’

De oude lijkschouwer gebaarde wat vaag voor zich uit. ’Ik schat een uur of drie. Misschien iets langer.’

’Korter?’

’Beslist niet.’

Nadat Bram van Wielingen en dokter Den Koninghe waren vertrokken, de broeders van de geneeskundige dienst het lijk van Petrus Blankenberg hadden afgevoerd en Ben Kreuger zijn dactyloscopisch werk had gedaan, liet De Cock zijn blik nog even door het vertrek dwalen.

De kamer was smaakvol gemeubileerd. Nabij een monumentale open haard stonden vier lederen fauteuils met opvallend hoge rugleuningen om een grote ronde eikenhouten tafel. De wanden waren tot ongeveer schouderhoogte fraai gelambriseerd. Daarboven hingen tot aan de hoge zoldering bloedrode tapijten met daarin felgeel gekleurde gestileerde Franse lelies. Ineens ontdekte de oude rechercheur tussen twee ramen die uitzagen op de Keizersgracht, een plaat achter glas, waarop het beeld van een uit steen gehouwen kop van een welgedane man met een volle baard en kleine ogen, die bijna onder opbollende wangen schuilgingen. De kop was in zijn geheel omgeven door druiventrossen en wijnranken. Het was dezelfde plaat als boven de schoorsteenmantel in de sterfkamer van oom Herbert van Harrecoven.

Geïntrigeerd liep De Cock dichterbij. Hardop las hij de tekst onder de afbeelding: ’De blijde Bacchus.’

Toen De Cock de volgende morgen, slechts twintig minuten te laat, de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder zoals gebruikelijk achter zijn computer. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten over de toetsen van het keyboard. Eerst toen hij De Cock achter zijn bureau tegenover hem zag, liet hij zijn vingers rusten.

’Je bent aardig op tijd.’

De Cock grijnsde breed.

’Misschien dat ik mijn leven nog eens beter. Maar ik zou er niet te veel op rekenen.’

Vledder trok een lade van zijn bureau open, nam daaruit een in doorschijnend plastic gehuld rapport en wierp dit De Cock toe. ’Kijk eens wat Adelheid van Buuren vannacht voor ons heeft opgemaakt. Keurig. Ik heb het gelezen. Een voortreffelijk verhoor van de vrouw van Petrus Blankenberg.’

De Cock liet het rapport onaangeroerd.

’Hoe vind jij haar?’

’Wie?’

’Adelheid van Buuren.’

’Een aardige meid.’

De Cock glimlachte.

’Dat is wederkerig. Ze vindt jou een aardige vent.’ Vledder keek hem verrast aan.

’Hoe weet jij dat?’

’Dat heeft Jan Kusters mij in het oor gefluisterd.’

’Haar wachtcommandant.’

De Cock knikte.

’Toen ze aan hem verslag deed van haar eerste ontmoeting met jou, glansden haar ogen.’

’En dat zag Jan Kusters?’

’Ja.’

Vledder maakte een wegwerpgebaar en liet het onderwerp verder rusten.

’Marianne van Keulen,’ ging hij zakelijk verder, ’de dertigjarige vrouw van Petrus Blankenberg, verliet haar woning gisteravond om kwart over zeven. Rond kwart voor acht pikte ze op het Rembrandtplein haar vriendin op en vandaar liepen ze naar Carré, waar de voorstelling om acht uur begon. Na het einde van de voorstelling om half twaalf namen ze samen een taxi. Mevrouw Blankenberg stapte voor haar woning uit. Haar vriendin reed met de taxi verder naar huis.’

De Cock knikte begrijpend.

’Toen ze haar man vermoord vond, zal het ongeveer twaalf uur zijn geweest.’

’Dat klopt. Ze zag onmiddellijk dat haar man dood was en dat geneeskundige hulp geen zin had.’

’Ze belde de politie.’

’Precies. Volgens mevrouw Blankenberg had haar man geen vijanden, werd hij niet bedreigd en had hij die avond geen afspraken. Hij zou nog wat voor de zaak gaan werken.’ De Cock keek hem aan.

’Zaak?’

Vledder knikte.

’Petrus Blankenberg is… was sommelier.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Dat is?’

’Kenner van wijnen. Petrus Blankenberg importeerde wijnen uit Frankrijk. Hoofdzakelijk uit het departement Gironde, en in het bijzonder uit Lalande de Pomerol. Volgens zijn vrouw was haar man een groot kenner van bordeauxwijnen. Elk jaar maakte hij een tocht langs de diverse châteaus om zich van de kwaliteit te overtuigen.’

De Cock tikte met zijn wijsvinger op het rapport in doorschijnend plastic.

’Dat staat allemaal hierin?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

’Adelheid van Buuren heeft haar werk goed gedaan.’ In zijn stem trilde bewondering. ’Ze is ook heel inventief. Ze heeft via de Centrale Post aan het hoofdbureau contact gezocht met de vriendin van Marianne van Keulen. En die was onmiddellijk bereid om haar voorlopig op te vangen.’

’Staat er in het rapport nog iets over de houding van Petrus Blankenberg ten opzicht van zijn neven.’

Vledder grinnikte.

’Marianne van Keulen heeft sinds haar huwelijk met Petrus Blankenberg nog nooit een neef van haar man ontmoet. Volgens haar was er geen enkel contact. Zelf had zij de indruk dat haar man zich voor zijn neven schaamde.’

’Kende ze oom Herbert?’

Vledder knikte.

’In gezelschap van haar man had ze hem wel eens op de Brouwersgracht bezocht.’

De Cock krabde zich achter in zijn nek.

’Wist die Marianne van Keulen of haar man als executeur-testamentair al voor de begrafenis van oom Herbert had gezorgd?’ Vledder knikte.

’Die is morgenmiddag om twee uur op Zorgvlied.’ Ineens sloeg de jonge rechercheur zijn rechterhand voor zijn mond. ’Ben ik vergeten.’

’Wat?’

’Je moest onmiddellijk bij Buitendam komen.’

Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand.

’Kom binnen, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd, ’en ga zitten.’ Hij kwam opgeruimd achter zijn bureau vandaan en wees vriendelijk uitnodigend naar een zitje van stalen meubelen bij het raam, waar de commissaris slechts zijn prominente gasten ontving. De grijze speurder trok zijn gezicht in een onwillige plooi, nors, ontoegankelijk. De toenadering van zijn chef wees hij meestal hooghartig van de hand. Sinds jaren leefde hij op gespannen voet met de commissaris. De Cock hield het graag zo, beducht voor inmenging in zijn wijze van onderzoek. ’Als het u hetzelfde is… ik blijf liever staan.’

Op het bleke gezicht van de commissaris kwam een lichte blos. ’Zo je wilt.’ Hij liep terug naar zijn bureau en nam wat stijfjes plaats.

’In hoeverre ben je gevorderd met jouw onderzoek inzake de moord op Herbert van Harrecoven.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik ben niet gevorderd. Ik heb in die zaak nog geen vorderingen gemaakt. Sinds gisteravond zijn Vledder en ik betrokken bij een tweede moord, een die veel gelijkenis vertoont met die op Herbert van Harrecoven.’

Buitendam gebaarde voor zich uit.

’Oud-officier van justitie, meester Van Soedelen,’ sprak hij plechtig, ’is zeer geïnteresseerd in de moord op Herbert van Harrecoven. Hij zou het op prijs stellen als hij periodiek werd ingelicht.’

’Waarom?’

’De heer Van Soedelen heeft de heer Van Harrecoven goed gekend. Zij waren min of meer bevriend.’

De Cock knikte.

’Ik begrijp nu hoe Herbert van Harrecoven informatie over zijn criminele familieleden verkreeg.’

Commissaris Buitendam keek hem geschrokken aan. ’Pardon?’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’De heer Van Harrecoven wist feilloos wie van zijn neven was veroordeeld en voor welk feit.’

Buitendam slikte.

’En jij neemt aan dat Herbert van Harrecoven zijn informatie van een officier van justitie kreeg.’

De Cock knikte traag.

’Dat neem ik aan.’

Commissaris Buitendam brieste.

’Meester Van Soedelen is een man van onbesproken gedrag… een sieraad van justitie.’

De Cock grijnsde.

’Toch een man die informatie lekte.’

De blos op het gezicht van commissaris Buitendam kleurde felrood. Een ader klopte in zijn hals. Zijn neusvleugels trilden en een zenuwtrek zwiepte langs zijn scherpe kaken. Met een ruk kwam hij uit zijn stoel overeind en strekte zijn arm naar de deur. ’Eruit.’

De Cock ging.

8

Vledder keek geamuseerd naar hem op.

’Was het weer zover?’

De Cock knikte traag. Met een grijns op zijn gezicht liet hij zich in de stoel achter zijn bureau zakken.

’Meester Van Soedelen,’ imiteerde hij de geaffecteerde toon van commissaris Buitendam, ’een oud-officier van justitie, zou het zeer op prijs stellen als hij periodiek over onze vorderingen inzake de moord op Herbert van Harrecoven werd ingelicht.’ Vledder keek hem verbaasd aan.

’Wie is meester Van Soedelen?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Geen idee. Ik kan mij niet herinneren dat ik die naam ooit eerder heb gehoord. Maar Buitendam noemde hem een sieraad van justitie.’

Vledder grinnikte.

’Hebben ze sieraden bij justitie?’

’Ik ben ze nog nooit tegengekomen.’

’En waarom moet die man worden ingelicht?’

De Cock plukte aan zijn neus.

’Dat vroeg ik ook. Het schijnt dat die meester Van Soedelen Herbert van Harrecoven goed heeft gekend. Ze waren min of meer bevriend.’

Vledder stak zijn handen omhoog.

’Dan is hij beslist de man die Herbert van Harrecoven inlichtte over de criminele gedragingen van zijn neven.’

De Cock gniffelde.

’Toen ik dat tegen hem zei, werd de commissaris woedend. Zoiets past niet in zijn beperkte denkwereldje. In de ogen van Buitendam zijn alle officieren van justitie pure heiligen met boven hun eerbiedwaardige hoofd een fel lichtend aureool van onschendbaarheid.’

Vledder lachte hartelijk.

’Smalle Lowietje heeft gelijk. Soms kan jij van die prachtige dingen zeggen.’

De Cock bromde.

’Ik dacht dat Buitendam plofte. Echt. Voor de zoveelste keer werd ik zijn kamer afgestuurd.’

Vledder stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ’Je moet toch voorzichtiger worden,’ sprak hij vermanend. ’Er komt nog eens een moment dat je te ver gaat en hij jou overplaatst.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Dat durft hij niet. Wie moet dan in de Warmoesstraat de moorden oplossen?’

Vledder antwoordde niet. Hij liet het onderwerp rusten. De jonge rechercheur boog zich iets naar voren.

’Terwijl jij bij Buitendam was, werd ik gebeld door Ferdinand van Harrecoven. Hij vroeg of er iets met Petrus Blankenberg was gebeurd.’

’Wat?’

Vledder knikte.

’Hij had gisteravond, nadat hij bij ons was geweest, diverse malen geprobeerd om Petrus Blankenberg aan de lijn te krijgen, maar de telefoon werd niet opgenomen. Vanmorgen heeft hij het opnieuw geprobeerd. Weer zonder resultaat. Dat vond hij vreemd. En gezien de gewelddadige dood van oom Herbert, maakte Ferdinand zich zorgen. Hij vroeg of wij eens een kijkje wilde gaan nemen in de woning van Petrus Blankenberg aan de Keizersgracht.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Wat heb je gezegd?’

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

’De waarheid… dat wij gisteravond Petrus Blankenberg in zijn woning dood hebben aangetroffen. Vermoord… met een schot door zijn hart.’

’Hoe reageerde hij?’

Vledder zuchtte.

’Hij beschuldigde zijn neef Felix. Pak die vent op, riep hij, voor er meer doden vallen.’

’Dat kan niet,’ reageerde De Cock somber. ’We hebben niets tegen Felix van Harrecoven. Zijn straf voor verboden wapenbezit heeft hij uitgezeten. Wij hebben zijn vingerafdrukken in de collectie. Ik heb gisteren aan Ben Kreuger uitgelegd hoe de zaak zat en dat hij in het bijzonder op de sporen van de twee neven moest letten. Als de dactyloscoop iets had gevonden, hadden we allang bericht gehad.’

Vledder keek hem peinzend aan.

’Waar Felix ten tijde van de moord op Petrus Blankenberg was, weten we niet. Ferdinand was gisteravond bij ons aan de Warmoesstraat.’

De Cock keek zijn jonge collega onderzoekend aan. ’Zijn alibi?’

In zijn stem trilde twijfel.

’Hij zat al een tijdje boven op de bank te wachten voor wij kwamen,’ zei Vledder.

’Volgens de wachtcommandant meldde Ferdinand van Harrecoven zich om tien uur aan de balie. Dokter Den Koninghe dacht dat de dood van Petrus Blankenberg ongeveer drie uur tevoren was ingetreden. Vermoedelijk nog iets langer. Zeker niet korter. Daarin was de lijkschouwer zeer beslist. Op het moment dat dokter Den Koninghe zijn schatting deed, was het twaalf uur.’ Vledder gebaarde.

’Dan moet Petrus Blankenberg zo rond de klok van negen uur zijn gedood.’

De Cock knikte instemmend.

’Ferdinand van Harrecoven heeft geen alibi… niet bij ons. Het is zeker niet ondenkbaar dat hij na zijn aanslag op Petrus Blankenberg snel naar de Warmoesstraat is gekomen om bij ons de indruk te wekken dat hij onmogelijk de moord kan hebben gepleegd. Dat telefoontje van hem vanmorgen laat bij mij toch een vreemde smaak na.’

Vledder keek hem schattend aan.

’Jij neemt zijn beschuldigingen aan het adres van Felix niet serieus?’

De Cock was even stil.

’Ferdinand van Harrecoven,’ sprak hij na een poosje, ’is een uiterst sluwe man met veel criminele ervaring. Het feit dat hij zo pertinent naar zijn neef Felix wijst, geeft te denken. Het is mij te nadrukkelijk.’

Vledder gebaarde.

’We moeten neef Felix toch eens benaderen. Hij is van de mensen die tot nog toe een rol spelen in deze affaire, de meest gewelddadige.’

’Absoluut.’

Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep: ’Binnen!’

De deur klapte met veel lawaai open. Brutaal, licht heupwiegend, stapte ze de grote recherchekamer binnen… een kapitale vrouw, groots, indrukwekkend, in de absolute rijpheid van haar zoete jaren. Haar lange koperblonde haren golfden als een gouden stroom over haar heerlijke schouders. Ze was niet echt dik, veeleer prikkelend mollig, met een verrukkelijke volheid in pure harmonische proporties. Een ronduit tintelende vrouw, die Rubens, wanneer hij nog had geleefd, geestdriftig naar zijn atelier had gesleept om haar gloedvol in gulle okers te vereeuwigen. Toen ze bij zijn bureau stopte, keek De Cock omhoog en hield zijn adem in.

’Bent u De Cock?’

Haar schorre stem waaierde over hem heen.

De oude rechercheur knikte, maar was niet bij machte om zoals gebruikelijk aan te geven hoe zijn naam exact moest worden gespeld. In zijn lange loopbaan bij de recherche hadden vele mooie vrouwen zijn pad gekruist, maar dit wezen was van een dermate verpletterende vrouwelijkheid dat zijn keel weigerde geluid te geven.

’Behandelt u de moord op die oude geilaard?’

De Cock kreeg zijn stem terug. Hij gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

’Neemt u plaats.’

Het klonk nog wat benepen.

Ze ging zitten, schoof haar stoel nog wat dichter naar zijn bureau, zodat hem een nauwelijks belemmerde blik werd gegund op de volle omvang van haar boezem.

De Cock keek haar vragend aan.

’Wie… eh, wie is die oude geilaard?’

Ze zwaaide.

’Die dode man van de Brouwersgracht.’

Om de resten van haar betovering weg te drukken, nam De Cock een kleine pauze en ademde diep.

’De heer Herbert van Harrecoven?’

Ze trok haar schouders op.

’Ik weet niet precies hoe dat mannetje heette. Hij was aanvankelijk een klantje van Vera. Na haar eerste bezoek vroeg hij bij het bureau steeds weer naar haar.’

De Cock keek haar onbeschroomd aan.

’Wie bent u?’

’Caroline… Caroline de Graaf.’

De grijze speurder lachte beminnelijk.

’Vanwaar uw belangstelling voor de moord op die Herbert van Harrecoven?’

Caroline de Graaf gebaarde achteloos.

’Vera… Vera van Veenendaal is mijn vriendin.’

’Sinds wanneer?’

Caroline glimlachte.

’Sinds enkele jaren. Vanaf het moment dat wij beiden voor hetzelfde escortbureau gingen werken.’

De Cock grijnsde

’Als callgirl… happy hooker.’

Caroline keek hem gegriefd aan. De toon van de oude rechercheur beviel haar niet.

’Heb je daar bezwaar tegen?’

De Cock schudde gniffelend zijn hoofd.

’In geen enkel opzicht. Het staat wel niet als een eerzaam beroep te boek, maar hier aan de Warmoesstraat ben ik wel wat gewend.’

Caroline lachte blij.

’Vera en ik werden meestal op de wat oudere mannen afgestuurd. Gelukkig. Dan heb je vaak wel wat langer werk, maar die oudjes zijn niet zo gewelddadig. Dat scheelt. Ze hebben ook minder gekke ideeën in het hoofd.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

’Waarom noemde u de keurige heer Van Harrecoven die oude geilaard?’

Caroline keek hem niet-begrijpend aan.

’Dat was hij toch?’ riep ze hogelijk verbaasd. ’Vind jij niet?’ Die oude man liep tegen de zeventig. Dan begin je toch niet meer met pillen aan een veel jongere vrouw? Op die leeftijd wordt het langzaam tijd om je zonden te gaan overdenken.’ De Cock glimlachte achter zijn hand.

’Sprak Vera van Veenendaal ook over die oude geilaard wanneer ze de heer Van Harrecoven bedoelde?’

Caroline de Graaf glimlachte.

’Eerst wel… later niet meer.’

’Ze zou met hem trouwen.’

Caroline knikte met een ernstig gezicht.

’Het werd zijn dood.’

De Cock keek haar hoofdschuddend aan.

’Dat… eh, dat bevat ik even niet. Het huwelijk met Vera van Veenendaal werd zijn dood?’

Caroline maakte een afwerend gebaar.

’Niet het huwelijk zelf… maar het plan van Vera om met die man te trouwen.’

De Cock leunde in zijn stoel achterover.

’Beste meid,’ verzuchtte hij, ’ik zit hier niet om raadseltjes op te lossen.’

’Raadseltjes?’

’Ja.’

Caroline reageerde misprijzend.

’De Cock… mensen in de buurt zeggen dat jij zo’n goede rechercheur bent. Daar ga ik toch aan twijfelen. Dat je dat niet snapt!’ Ze spreidde haar mollige armen.

’Kijk,’ ging ze verder. ’Vera heeft al jaren een gozertje aan de hand. Je kent dat wel. Branie… een blaffer tussen zijn broeksriem… loopt in mooie pakken… rijdt in een knap autootje… pikt op tijd zijn bezoekjes aan de bioscoop… maar kan niks… begrijp je… geen verstand… en zijn handen staan verkeerd.’ De Cock knikte traag.

’Vera onderhoudt hem… van haar royale verdiensten als callgirl.’ Caroline keek hem aan. Er brak een glimlach bij haar door. ’Je wordt wakker,’ riep ze opgelucht. ’Het is wel niet een compleet pooiertje, maar het komt toch heel dicht in de buurt.’ Ze verschoof iets op haar stoel.

’Kijk, zo’n jongen laat zich niet door zo’n oude vent de kaas van zijn brood nemen… als je begrijpt wat ik bedoel. Dat pikt hij niet. Toen Bennie in de gaten…’

De Cock hield zijn hoofd schuin en onderbrak haar. ’Bennie?’

Caroline pauzeerde even.

’Bennie,’ ging ze verder, ’Bennie van Galen. Toen die in de gaten kreeg dat Vera van Veenendaal wat voor die oude vent ging voelen en chic uitgedost met hem uitging… schouwburgen en concerten bezocht… werd hij achterdochtig. Zeker toen ze bij ons haar baantje als callgirl opgaf. Het was heibel in de tent. Niet gering. Het gozertje ging helemaal door het lint. In mijn bijzijn bezwoer Bennie van Galen haar, dat hij die vieze oude vent zou omleggen als zij nog langer met hem omging.’ Ze spreidde haar mollige armen.

’Duidelijke taal, niet waar? Maar Vera zette door. Ze ging zelfs met die oude in ondertrouw.’ Ze zuchtte diep. ’Toen kon je erop wachten.’

De Cock keek Caroline secondenlang aan.

’Dus Bennie van Galen,’ vatte hij samen, ’vermoordde die oude geilaard.’

’Zo is het.’

’Hij deed dat voor Vera van Veenendaal met hem in het huwelijk kon treden.’

’Precies.’

’Hoe wist jij van die moord op de Brouwersgracht?’ ’Uit de krant.’

De Cock grinnikte.

’Tien regels op pagina zes rechts onderaan.’

Caroline maakte een schouderbeweging.

’Het viel mij direct op. Ik ben wel eens met Vera meegereden toen ze die oude vent nog als callgirl bezocht.’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Wij hebben gistermorgen uitgebreid met Vera van Veenendaal gesproken. Openhartig, dachten wij. Ze heeft ons niets van haar connecties met ene Bennie van Galen verteld.’ Caroline de Graaf grijnsde breed.

’Ze kijkt wel uit.’

’Hoezo?’

’Vera heeft twee jonge kinderen en die kunnen hun moeder nog niet missen.’

De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ’Wie weet dat jij hier aan de Warmoesstraat bent?’ ’Niemand.’

’Ook Vera niet?’

Caroline schudde haar hoofd.

’Ook Vera niet.’

De Cock keek haar strak aan.

’Waarom vertel jij mij dit verhaal?’

Caroline gebaarde heftig.

’Omdat ik dat gozertje niet mag… omdat ik niet wil dat hij zomaar met een moord wegloopt.’

De Cock nam weer een kleine pauze.

’Ben je… eh,’ formuleerde hij voorzichtig. ’Ben jij bereid om dit verhaal onder ede te bevestigen?’

Caroline knikte bedaard.

’Dat ben ik. En als jij Vera van Veenendaal zover kan krijgen dat ze jou alles eerlijk opbiecht, dan kunnen jullie dat gozertje een tijdje van de vlakte halen.’

Vledder trok een ernstig gezicht.

’Gaan we hem halen?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Alleen op basis van het verhaal van Caroline de Graaf?’ ’Ja.’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

’Dat is mij te gering.’

Vledder klapte met zijn volle vuist op een notitie voor zich op zijn bureau.

’Ik heb hem opgevraagd,’ reageerde hij heftig. ’Bernardus Antonius van Galen pleegde achttien jaar geleden al eens een moord hier in de stad. Hij was toen een jochie van twaalf. Hij schoot een bewaker neer die hem bij een inbraak in een fabriek betrapte. De man stierf een paar dagen later aan zijn verwondingen.’ ’Ik wil eerst het verhaal van Vera van Veenendaal.’ Vledder schudde zijn hoofd.

’Zolang die Bennie van Galen op vrije voeten is, houdt zij haar mond. Bennie is een gevaarlijk mannetje. Je hebt gehoord wat Caroline de Graaf over Vera zei: haar jonge kinderen kunnen nog geen moeder missen.’

De Cock zuchtte.

’Ik houd met alles rekening,’ sprak hij ernstig. ’Ik zou ook niet graag willen dat Vera van Veenendaal iets overkwam, maar voor een overhaaste arrestatie zonder een betrouwbare basis voel ik niets.’

Vledder grijnsde.

’Vertrouw jij het verhaal van Caroline de Graaf niet?’ De Cock knikte.

’Ik heb daar geen valse tonen in gehoord.’

’Wat houdt je dan tegen?’

’Een moord.’

Vledder keek hem verrast aan.

’Een moord?’

De Cock knikte opnieuw.

’De moord op Petrus Blankenberg. Je moet toegeven… de moord op Herbert van Harrecoven en Petrus Blankenberg lijken qua modus operandi op elkaar als twee druppels water. Dezelfde werkwijze.’

De oude rechercheur gebaarde voor zich uit.

’Voor de moord op die oude geilaard heeft Bennie van Galen in zijn optiek een redelijk motief. Maar vertel mij… wat is zijn motief voor de moord op Petrus Blankenberg?’

9

Vledder staarde mokkend voor zich uit.

’Je hebt gelijk. Voorzover onze kennis reikt, heeft Bennie van Galen geen motief voor de moord op Petrus Blankenberg.’ De jonge rechercheur schudde geërgerd zijn hoofd. ’Maar we weten nog zo weinig,’ ging hij somber verder. ’Heb jij aan de mogelijkheid gedacht dat Vera van Veenendaal een relatie had met een man die door haar voorgenomen huwelijk met Herbert van Harrecoven plotseling de bron van zijn bestaan in gevaar zag?’

’Die mogelijkheid heb ik niet overwogen,’ zei De Cock hoofdschuddend. ’Dat is uiteraard niet mijn schuld, maar de schuld van Vera van Veenendaal. Toen ik haar vroeg wie van haar huwelijksplannen op de hoogte waren, antwoordde ze: mijn kinderen, mijn oude moeder en een paar goede kennissen. Haar relatie met Bennie van Galen verzweeg ze.’

’Opzettelijk?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

’Als ze ons toen had gezegd dat Bennie had gedreigd Herbert van Harrecoven om te leggen als zij haar relatie met die man zou voortzetten, dan was ik vrijwel zeker tot de arrestatie van haar Bennie over gegaan. Die schakel hebben wij gemist.’ Vledder zwaaide geëmotioneerd.

’Misschien missen we nog wel een schakel… een schakel die leidt van Bernardus Antonius van Galen naar de sommelier Petrus Blankenberg.’

De Cock keek hem glimlachend aan.

’Als wij op zo’n schakel stuiten, ga ik onmiddellijk met je mee om Bennie van Galen op te halen, want afgezien van zijn verleden… profiteurs van zijn kaliber hebben mijn sympathie niet.’ ’Heb jij wel eens iets met hem te maken gehad?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Maar ik herinner mij de moord op een nachtwaker door een twaalfjarige jongen. Dat heeft destijds bij ons nogal wat beroering gebracht. We vonden dat een teken aan de wand. Maar niemand kon toen nog voorzien dat het geweld door jongeren zo zou toenemen.’

De oude rechercheur veranderde van onderwerp.

’Hoe laat is de gerechtelijke sectie op het lijk van Petrus Blankenberg?’

Vledder keek omhoog naar de klok boven de toegangsdeur. ’Straks om twaalf uur op Westgaarde.’ De jonge rechercheur zuchtte. ’Ik ga er liever niet heen. Het wordt een kopie van de sectie op Herbert van Harrecoven. Ik weet nu al precies hoe dokter Rusteloos dat lijk zal openpeuteren.’

De Cock keek hem hoofdschuddend aan.

’Dokter Rusteloos peutert-geen-lijken-open,’ sprak hij bestraffend. ’De patholoog-anatoom verricht,’ verbeterde hij gedragen, ’in het belang van ons onderzoek, een anatomische ontleding van het slachtoffer inzake de oorzaak van zijn dood. Dat is niet hetzelfde als het openpeuteren van een lijk.’ Vledder gromde.

’Voor mij wel,’ mopperde hij.

’Heb je nog gedacht aan de kogel in de fauteuil van Petrus Blankenberg,’ vroeg De Cock.

Vledder maakte een verontschuldigend gebaar.

’Ik heb nog geen man van de technische dienst te pakken kunnen krijgen,’ reageerde hij ontwijkend.

De Cock knikte begrijpend.

’Maak voor mij een afspraak om twaalf uur. Keizersgracht 1017. Ik vang hem daar op. Terwijl jij naar de sectie bent, snuffel ik nog een beetje in de woning van Petrus Blankenberg rond. Er moet toch ergens een aanwijzing zijn die enig licht brengt in de moorden?’ Het klonk wat moedeloos. Vledder keek hem bezorgd aan.

’Je kuiten?’

De oude rechercheur tastte naar zijn onderbeen en schudde zijn hoofd.

’Nog niet.’

De Cock hing met zijn bovenlijf over de leuning van de brug naar de Runstraat en staarde naar het troebele groene water van de Keizersgracht. Het walmde en stonk een beetje. Hij trok de mouw van zijn colbertje iets terug en keek op zijn horloge. Hij was ruim tien minuten te vroeg. Omdat Vledder de Golf nodig had om naar Westgaarde te gaan, was hij van de Warmoesstraat naar de Keizersgracht gaan lopen. Hij genoot van het zomerse weer, dat nu al enige dagen aanhield. In de Raadhuisstraat even voorbij de arcade had hij een paar seconden stilgestaan. In de verte blonk zijn geliefde Westertoren met de keizerskroon in het hemelsblauw. Het beeld had hem ontroerd.

De televisie en de dagbladen voorspelden een aanstormende hittegolf, maar de grijze speurder had weinig vertrouwen in weermannen, weervrouwen en hun weerberichten. Profeten die brood eten. In het geniep verlangde De Cock alweer naar een milde regenbui, want de oude binnenstad van Amsterdam, zo was zijn stellige overtuiging, glom toch het mooist als het regende. Hij keek naar een sierlijke rondvaartboot, die volgeladen onder hem voorbijgleed en bemerkte plotseling dat een jongeman naast hem over de brugleuning hing.

De jongeman glimlachte.

’Als het goed is, hebben wij samen een afspraak.’

’Het is goed,’ reageerde De Cock kalm, ’als u van de technische dienst bent.’

De jongeman knikte.

’Dat ben ik. Ik zou u voor de deur van perceel Keizersgracht 1017 ontmoeten om opnieuw een kogel uit de rug van een fauteuil te plukken.’

’Dat klopt.’

De jongeman glimlachte.

’Ik ben Paul… Paul van de Leeuwen. Op weg naar 1017 zag ik u hier op de brug staan. Ik herkende u direct aan uw hoedje.’ De grijze speurder keek hem van terzijde aan.

’Ik neem dan aan dat u weet wie ik ben?’

Paul van de Leeuwen lachte hartelijk.

’De Cock met… eh, met ceeooceekaa, speurder van professie met een hoog ophelderingsgehalte.’

De oude rechercheur keek Paul van de Leeuwen even zoet grijnzend aan, maar reageerde verder niet.

’U hebt,’ vroeg hij vriendelijk, ’ook de kogel uit de fauteuil aan de Brouwersgracht verwijderd?’

’Inderdaad.’

De Cock kwam overeind, keek het kielzog van de rondvaartboot na en slenterde daarna samen met de technische man naar Keizersgracht 1017. Hij haalde het apparaatje van Handige Henkie uit zijn broekzak, koos met kennersblik een sleutelbaard en had in luttele seconden de toegangsdeur geopend. Paul van de Leeuwen keek hem bewonderend aan. ’Daar bent u handig in.’

De Cock knikte.

’Al vele jaren. Het is dat ik uit overtuiging aan de goede zijde van de wet sta. Ik had qua capaciteiten ook een inbreker van professie kunnen zijn met een groot… eh, een groot rendementsgehalte.’

Hij wachtte de reactie niet af en deed de deur achter zich zorgvuldig in het slot. Voorzichtig liepen ze de woning verder in. Met de gesloten gordijnen bood de kamer waar Petrus Blankenberg de dood vond een sombere aanblik. Het leek alsof zelfs de blijde Bacchus op de prent tussen de ramen niet meer blij was.

De Cock trok de gordijnen open. Gefilterd door het dichte gebladerte van de bomen aan de wallenkant van de gracht, stroomde het milde zonlicht de kamer in.

Paul van de Leeuwen bestudeerde de bloedvlek op de rugleuning van de fauteuil. Hij keek op.

’Het is zwaar rundleer. Ik wil de fauteuil zo min mogelijk beschadigen. Ik weet zo ongeveer waar ik de vorige kogel heb gevonden. Misschien kan ik de achterzijde van onderen voorzichtig losmaken. Het leer is aan de onderkant vaak aan een houten frame geniet.’

De Cock trok zijn brede schouders op.

’We zullen ons werk moeten doen,’ sprak hij simpel. ’Die kogel is voor ons onderzoek van belang en als je de schade kunt beperken…’

Hij maakte zijn zin niet af. De vraag drong zich aan hem op hoe de dader was binnengekomen. Vermoedelijk had Petrus Blankenberg zijn moordenaar zelf binnengelaten. De oude speurder dacht aan het gebroken keukenraam aan de Brouwersgracht. Met die gedachte ging hij op zoek naar de achterzijde van de woning. Daar was alles nog intact.

Toen hij in de moordkamer terugkwam, kroop Paul van de Leeuwen triomfantelijk vanachter de lederen fauteuil vandaan. Hij hield een kogel omhoog.

’Hetzelfde kaliber,’ jubelde hij.

’Uit hetzelfde wapen?’

Paul van de Leeuwen spreidde zijn handen.

’Dat kan ik nog niet zeggen. Wanneer ik de twee kogels naast elkaar onder een microscoop leg, kan ik aan de hand van de beschadigingen wel vaststellen of ze met hetzelfde wapen zijn afgevuurd. Door kleine afwijkingen in de trekken en velden laat een wapen op de afgevuurde kogel altijd dezelfde beschadigingen na… zeker als de tussenliggende tijd niet te groot is.’ De Cock keek hem glimlachend aan.

’Je doet je best maar. Het is jouw vak.’

’Zo gauw ik zekerheid heb, laat ik u dat weten. Misschien morgen al, wanneer…’

Paul van de Leeuwen stokte. Hij keek De Cock verschrikt aan. ’Daar komt iemand,’ fluisterde hij.

De Cock knikte. Hij pakte de technische man bij de arm. Met enige kracht en overtuiging zette hij hem tegen de lambrisering, pal naast de deur aan de zijde van de scharnieren. Licht hijgend ging hij naast hem staan en wachtte.

De deur zwaaide open en in de kamer verscheen de gestalte van een vrouw. De Cock duwde de deur terug. Op het moment dat die in het slot viel, draaide de vrouw zich geschrokken om. ’Wie… eh, wie bent u?’ vroeg ze stotterend.

De Cock antwoordde niet direct. Hij herkende haar onmiddellijk als de vrouw die de nacht tevoren op de brug naar de Runstraat achter in de surveillancewagen zat.

Hij nam zijn hoedje af, maakte een kleine buiging en bracht zijn beminnelijkste glimlach.

’Mevrouw Blankenberg?’ vroeg hij vriendelijk.

De vrouw knikte.

’En wie bent u?’

’Ik ben de man van wie wordt verwacht dat hij de moordenaar van uw man vindt.’

’Rechercheur De Cock van bureau Warmoesstraat.’ De grijze speurder knikte. Hij wenkte opzij.

’Deze jongeman is Paul van de Leeuwen. Hij is iemand van onze technische dienst. Hij heeft de kogel die uw man doodde, gevonden in de rug van uw fauteuil. Hij is klaar met zijn werk. Ik hoop dat u er geen bezwaar tegen hebt dat ik hem laat vertrekken?’

Mevrouw Blankenberg keek hem verbaasd aan.

’Waarom zou ik bezwaar maken?’

De Cock gebaarde in haar richting.

’Een vraag uit beleefdheid. Wij zijn gast in uw huis.’ Bij mevrouw Blankenberg brak een glimlach door. ’De jongeman mag vertrekken.’

De Cock gaf Paul een wenk. Schoorvoetend verliet de jongeman het vertrek. De oude rechercheur kwam iets naderbij. ’Ik heb vanmorgen een voortreffelijk rapport gelezen, opgemaakt door de vrouwelijke agent die vannacht met u heeft gesproken. Een bekwaam werkstuk. Goed opgebouwd en zeer gedetailleerd.’

Mevrouw Blankenberg knikte.

’Ze bleef maar vragen.’

’Ambtelijke nieuwsgierigheid.’

Mevrouw Blankenberg liep naar de open haard. Ze gebaarde naar twee fauteuils.

’Zullen we erbij gaan zitten?’

De Cock nam tegenover haar plaats. Door de val van het licht uit de ramen zag hij nu eerst goed hoe mooi ze was. Hij schatte haar op begin dertig. Ze had een matbleke huid, bijna fluorescerende groene ogen en prachtig golvend kastanjebruin haar. Hij nam tegenover haar plaats.

’Was u lang met Petrus Blankenberg getrouwd?’

Mevrouw Blankenberg schudde haar hoofd.

’Exact twee maanden, een week en drie dagen. Ik heb hem dit voorjaar in Frankrijk leren kennen. Wij logeerden in Angers in hetzelfde hotel. Ik was daar met vakantie. Petrus verbleef vaak in dat hotel in Angers. Hij gebruikte het als een soort uitvalsplek vanwaar hij diverse châteaus in de omgeving bezocht.’ Ze zweeg even en staarde voor zich uit.

’Petrus,’ ging ze rustig verder, ’is al eens eerder getrouwd geweest. Hij heeft een zoon van drieëntwintig. Zijn vrouw is enige jaren geleden aan kanker gestorven.’

’Liefde op het eerste gezicht?’

’Ik heb een paar affaires gehad… affaires met mannen van ongeveer mijn leeftijd. Het ging wel een tijdje goed, maar uiteindelijk zijn ze alle mislukt.’

’Petrus was ouder dan u.’

’Bijna twintig jaar.’

’Dat verschil trok u?’

Mevrouw Blankenberg knikte.

’Ik heb er niet eens lang over nagedacht. Petrus was een rustige, bedaarde man. Kalm, met een milde, meest beschouwende humor. Hij straalde geborgenheid en vertrouwen uit. Toen hij vroeg of ik met hem wilde trouwen, heb ik onmiddellijk “ja” gezegd.’ ’Spijt?’

’Geen moment. Het was weliswaar kort, maar ik ben heel gelukkig met hem geweest. Dat neemt niemand mij meer af. Toen ik hem vannacht hier dood aantrof, was ik even in paniek. Het opmerkelijke is, dat ik nu bij mij geen verdriet meer bespeur. Ik word beheerst door een vreemd gevoel van gelatenheid, van berusting. Ik was van plan om nog lang bij mijn vriendin te blijven, maar vanmiddag kon ik mij niet langer bedwingen en ben naar huis gegaan.’

De Cock knikte begrijpend.

’Woont de zoon van uw man ook hier in huis?’

Mevrouw Blankenberg schudde haar hoofd.

’Een maand geleden heeft Petrus voor hem een flat gekocht. Daar woont hij nu.’

’Hoe was uw verhouding met hem?’

’Frank was niet zo erg op mij gesteld. Hij was sterk aan zijn moeder gehecht. Hij beschouwde mij als een soort femme fatale, die zijn vader had verleid.’

’Had dat ook een invloed op de verhouding met zijn vader?’ Mevrouw Blankenberg sloeg haar handen voor haar gezicht. ’Het ging niet goed de laatste tijd. Frank werd onhandelbaar. Hij beschuldigde Petrus ervan dat hij de liefde van zijn moeder had verraden.’

De Cock keek haar schuins aan.

’Een onvolwassen gedrag.’

’Dat heb ik hem wel eens verweten, ja.’

De Cock kauwde even op zijn onderlip.

’Frank was een achterneef van oom Herbert van Harrecoven, maar hij staat niet in zijn testament.’

Om de lippen van mevrouw Blankenberg gleed een glimlach. ’Dat was ook een grief van Frank. Hij verweet zijn vader bij herhaling dat die wel had toegestemd om executeur-testamentair van oom Herberts nalatenschap te worden, maar er niet tevens voor had gezorgd om in dat testament zijn zoon als mede-erfgenaam te laten opnemen.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Francois van Harrecoven, ook een achterneef, wordt wel in dat testament genoemd.’

’Ik heb over dat onderwerp heel wat moeten aanhoren,’ verzuchtte mevrouw Blankenberg. ’Toen Frank nog in huis was, kwam dat herhaaldelijk ter sprake.’

De Cock boog zich naar haar toe.

’Hebt u zelf een idee waarom uw man is vermoord… door wie?’ ’Nee.’

’Vertoonde het gedrag van uw man de laatste tijd afwijkingen. Ik bedoel, merkte u iets aan hem?’

Mevrouw Blankenberg ademde diep.

’Toen hij de morgen na de dood van oom Herbert van de Brouwersgracht terugkwam, was hij danig overstuur.’

’Waarom… waardoor?’

Mevrouw Blankenberg sloot even haar ogen.

’Hij zei alleen: ze hebben mijn Petrussen verwisseld.’

10

Vledder keek De Cock niet-begrijpend aan.

’Heeft hij dat gezegd?’ vroeg hij ongelovig.

’Precies zo.’

De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos.

’Wat… eh, wat moet dat betekenen: ze hebben mijn Petrussen verwisseld? Wat valt er in vredesnaam aan die beeldjes te verwisselen?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Toen mevrouw Blankenberg aan haar man vroeg wat hij bedoelde, reageerde hij nogal nors, geprikkeld, maar gaf haar geen uitsluitsel. Om de sfeer niet te bederven, heeft ze niet verder gevraagd.’

’Jammer.’

De Cock knikte.

’Toen ik een dag na de moord op Herbert van Harrecoven Petrus Blankenberg in het huis aan de Brouwersgracht ontmoette, vroeg hij mij of de Petrussen die zijn oom aan hem had vermaakt, er nog waren. Ik zei: ja, ze staan op de eerste etage. Petrus Blankenberg reageerde wat verward op die mededeling. Het leek net alsof hij mij niet geloofde. Toen ik hem daarna boven de beeldjes liet zien, schrok hij zichtbaar. Ik stond achter hem en zag het aan zijn rug.’

’En?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Ik heb hem niet gevraagd waarom hij schrok en hij heeft mij geen uitleg gegeven. Ook niet toen ik hem later hier aan het bureau de twee beeldjes van de apostel Petrus meegaf. Hij nam ze zonder commentaar aan.’

De oude rechercheur ademde diep.

’Ik begrijp niet waarom hij toen voor mij verzweeg dat de beeldjes volgens hem waren verwisseld.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

’Heb jij die twee beeldjes destijds goed bekeken?’ De Cock glimlachte.

’Dat hebben wij toch samen gedaan? Ik heb je nog een uitvoerige uitleg gegeven over de betekenis van de beeldjes van de grote apostel Petrus.’

Vledder knikte.

’Dat wel,’ stemde hij in. ’Maar we hebben ze niet samen grondig onderzocht.’

’Hoe bedoel je?’

’Waar worden die beeldjes gewoonlijk van gemaakt?’ ’Gips.’

Vledder reageerde geagiteerd.

’We hebben niet onderzocht of de beeldjes werkelijk van gips waren vervaardigd.’

De Cock keek hem gespannen aan.

’Je bedoelt, dat voor het fabriceren mogelijk andere grondstoffen zijn gebruikt?’

Vledder knikte heftig.

’Goud, zilver… beschilderd.’

De Cock kon een glimlach niet onderdrukken.

’Welke boeken heb jij de laatste tijd gelezen?’ vroeg hij spottend. ’Welke films heb je gezien?’

Het gezicht van Vledder kleurde rood.

’Ik heb geen vreemde boeken gelezen,’ zei hij geëmotioneerd, ’en ook geen gekke films gezien. Ik denk heel nuchter na. Volgens mij kun je als camouflage met die beeldjes van heiligen van alles vervoeren. Je kunt ze volstoppen met diamanten, met heroïne, met cocaïne… noem maar op.’

De Cock knikte bedaard.

’Je hebt gelijk. Het was geen prettige opmerking van mij. Voor jouw en ook mijn gemoedsrust… en verder voor alle zekerheid… zullen wij de beeldjes van oom Herbert door deskundigen laten onderzoeken.’

De oude rechercheur zweeg even en blikte opzij.

’Verwacht jij er wat van?’

Vledder snoof.

’Er is wat met die beeldjes,’ snauwde hij. ’Dat moet je toch met mij eens zijn. Misschien zijn die beeldjes wel het motief van de moorden?’

’Hoe?’

Vledder wuifde in de lucht.

’Geen flauw idee.’

De Cock streek met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. ’Ik vraag mij plotseling af hoe en waardoor Petrus Blankenberg in één enkele oogopslag wist dat zijn Petrussen waren verwisseld.’

Vledder trok zijn schouders op.

’Misschien waren ze anders van kleur… anders van afmeting?’ De Cock keek bedenkelijk.

’Petrus Blankenberg draaide zich met een bleek gezicht om en keurde de beeldjes verder geen blik waardig. Hij had alle interesse verloren. Het was alsof…’

De oude rechercheur stokte plotseling. Hij wees naar de telefoon.

’Bel mevrouw Blankenberg en vraag haar of haar man de dag na de moord op oom Herbert met twee beeldjes van de apostel Petrus is thuisgekomen.’

Vledder keek hem aan, zuchtte diep maar gehoorzaamde gedwee. Hij pakte de hoorn van het toestel, toetste het nummer in en stelde de vraag.

De Cock wachtte geduldig. Toen de jonge rechercheur de hoorn terug legde, keek hij gespannen op.

’En?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Haar man… Petrus Blankenberg… is nooit met beeldjes thuisgekomen.’

Op het moment dat de beide rechercheurs bij het hek van de begraafplaats Zorgvlied uit hun Golf stapten, glunderde De Cock. Het leek alsof Onze-Lieve-Heer de wens van de grijze speurder had vervuld. Een trage, slome regen zakte mistroostig uit een laag, grauw wolkendek. Het zat zo diep, zo vast, dat het leek alsof het nooit meer zou weggaan, alsof het verder in Amsterdam eeuwig zou regenen.

Langs een statige coniferenhaag sloften ze zwijgend naar de ingang. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn oude hoedje verder naar voren. In zijn zo typische slenterpas schuifelde hij over het grind van de oude begraafplaats. Van zijn zoet grijnzende gezicht droop het regenwater. Het gaf hem een gevoel van vreugde. In een acrobatische beweging probeerde hij met het puntje van zijn tong een regendruppel van zijn neus te likken.

Vledder naast hem gromde.

’Ze hebben een hittegolf voorspeld,’ jammerde hij. ’En wat hebben we… regen.’ De jonge rechercheur blikte opzij. ’Heb jij dit weer besteld?’

De Cock glimlachte.

’Ik heb soms het idee,’ antwoordde hij fijntjes, ’dat er momenten zijn dat Onze-Lieve-Heer naar mij luistert.’

Vledder keek hem ongelovig aan.

’Jij was dat mooie weer alweer zat?’

De Cock gniffelde.

’Zoveel zonlicht is niet goed voor de mensen.’

Vledder snoof.

’Die regen… met een kletsnat pak thuiskomen… is dat goed voor de mensen?’

De Cock reageerde niet. Hij keek naar enige belangstellenden, die geklemd tegen de muur van de aula beschutting zochten tegen de regen. Hij herkende geen van de hoofdpersonen in het drama. Vledder stootte hem met zijn elleboog aan.

’Wat komen we hier doen?’

De Cock keek hem verrast aan.

’Dat moet jij toch weten? Herbert van Harrecoven wordt straks ter aarde besteld en ik ben benieuwd wie voor die begrafenis belangstelling heeft.’

’We gaan vrijwel nooit naar begrafenissen van slachtoffers van moord.’

De Cock knikte.

’Dit keer wel. Ik ben op zoek naar openingen, naar verbanden die om uitleg vragen.’ De oude rechercheur blikte opzij. ’Wie verwacht jij?’

Vledder grinnikte.

’Zijn nog levende neven.’

De Cock knikte.

’Ik vraag mij af of ook Frank Blankenberg zijn opwachting komt maken.’

’Wie is Frank Blankenberg?’

’De drieëntwintigjarige zoon van Petrus Blankenberg uit zijn eerste huwelijk. Hij leefde in onmin met zijn vader.’ ’Waarom?’

’Omdat zijn vader hertrouwde met Marianne van Keulen. Zoon Frank zag dat als verraad aan zijn moeder. En dan heeft hij nog een wrok.’

’En dat is?’

’Oudoom Herbert van Harrecoven heeft Frank in tegenstelling tot achterneef Francois van Harrecoven niet in zijn testament opgenomen.’

’Hij heeft dus een motief voor de beide moorden?’ ’Min of meer.’

’Ken jij hem?’

’Wie?’

’Die Frank Blankenberg?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik heb hem persoonlijk nooit ontmoet. Mevrouw Blankenberg vertelde van zijn bestaan. Ik vermoed… als hij komt, dat ik hem wel zal herkennen. Op het dressoir zag ik een lijst met een foto van een jongeman die sterk op Petrus Blankenberg leek.’

’Heb jij belangstelling voor hem?’

’Zeker,’ zei De Cock, ’als we straks terug zijn op de kit moet je maar eens naar zijn antecedenten kijken.’

Een brede, glanzende lijkwagen kroop overhet grind van het hoofdpad naderbij. Op enige afstand stopten de volgwagens. De deuren van de aula gleden open en een met bloemen bedekte baar werd uit de wagen getild.

Met ontbloot hoofd, zijn vormloos hoedje in zijn hand, keek De Cock toe en hoopte dat een nat hoofd niet tot een fikse verkoudheid zou leiden.

Toen eenieder door de aula was opgeslokt, stapte hij met Vledder als laatste naar binnen. De beide rechercheurs schoven naar de achterwand. Met hun rug tegen de eikenhouten lambrisering, keken ze naar een deftig in het zwart geklede heer, die achter een kathedertje plaatsnam.

De heer rangschikte enige papieren voor zich en kuchte indrukwekkend. Daarna bracht hij zijn armen in een theatraal gebaar schuin naar voren.

God,’ sprak hij met grote stemverheffing, ’schenke u Zijn zegen en geve u vrede. Amen.’ Hij liet zijn armen zakken en ging veel rustiger verder. ’Ziende op de Heer, die gesproken heeft: Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft zal leven: ook al is hij gestorven, en eenieder, die leeft…’

De Cock liet de zalvende woorden van de prediker over zich heen daveren. Zijn scherpe blik gleed over de ruggen van de aanwezigen.

Vooraan, in het midden, in een grijs mantelpakje en op haar hoofd een uitbundige zwarte hoed met een voile, herkende hij de weduwe Blankenberg-Van Keulen. Drie lege stoelen verder zat op die voorste rij een jongeman. De Cock kon zijn gelaatstrekken niet waarnemen, maar hij vermoedde dat het Frank Blankenberg was, die het directe gezelschap van zijn stiefmoeder meed.

Op de tweede rij zaten met enige afstand van elkaar Ferdinand en Felix van Harrecoven. De oude rechercheur herkende neef Felix van een foto uit het archief van de politie. Tot zijn verwondering miste hij Francois van Harrecoven.

Op de overige rijen zaten mannen en vrouwen die De Cock al vele jaren kende als nieuwsgierigen, die uit pure sensatiezucht de begrafenis van elk slachtoffer van een moord bijwoonden. De Cock streek met zijn hand over zijn natte haren en luisterde. De spreker gebaarde heftig.

`De mortuis nil nisi bene,’[4] riep hij pathetisch. ’Over de dode… over de dode zult u van mij geen kwaad woord horen. Wij mensen hebben geen recht om zijn gedrag te beoordelen. Wanneer zijn leven, naar welke maatstaven ook gemeten, niet juist was ingericht, dan zal hij nu wel reeds geoordeeld zijn door Hem, die alle facetten kent. Wij kennen die niet… en zullen die vermoedelijk ook nooit kennen.’

De spreker zweeg even en boog zijn hoofd.

’Laten wij nu bidden om genade voor zijn moordenaar.’ De Cock staarde even peinzend voor zich uit. Daarna stootte hij Vledder van opzij aan.

’Dit alles komt mij zo bekend voor,’ fluisterde hij.

Vledder glimlachte.

’De begrafenis van Hendrik-Jan van Assumburg. Dezelfde prediker, dezelfde tekst. Ik denk dat deze dominee uit gemakzucht bij elke begrafenis dezelfde babbel houdt.’

’Hendrik-Jan van Assumburg?’

Vledder knikte.

’Herinner je je nog? Wij woonden die begrafenis destijds bij op verzoek van de politie in Antwerpen.’

De Cock kneep zijn ogen even stijf dicht.

’Ik weet het alweer. Het was die dag ijzig koud. Ik had bijna bevroren oren. Wij zijn voor die zaak nog in België bij de Gerechtelijke Politie geweest.’[5]

’Precies.’

Na een vurig gebed daalden zware orgelklanken op de aanwezigen neer. De prediker verdween en het kathedertje werd weggehaald. De ’kraaien’ schaarden zich aan beide zijden van de baar. De auladeuren gingen open en de dragers wiegden de baar naar buiten.

De Cock zette zijn hoedje weer op en sjokte naast Vledder achter de belangstellenden aan. Het regende niet meer, maar het water drupte nog van de bomen.

Toen ze het graf hadden bereikt, nam De Cock zijn hoedje af en schaarde zich in de kring. Ineens was de dominee er weer en nam het woord.

’Daar… daar het de almachtige God behaagd heeft,’ galmde de prediker plechtig, ’onze thans gestorven broeder Herbert van Harrecoven tot zich te nemen… zo bestellen wij zijn lichaam ter aarde… aarde tot aarde… as tot as… stof tot stof…’ De Cock liet de woorden van de dominee langs zich heen glijden. Zijn scherpe blik dwaalde langs de kring van belangstellenden. Hij keek een paar seconden vol in het jonge gelaat van Frank Blankenberg. Met zijn lippen strak opeengeklemd, had het gezicht van de jongeman een verbeten trek. Somber, broeierig.

Ook had De Cock het gezicht van Felix van Harrecoven scherper in het vizier. De oude rechercheur bepeinsde dat van neef Felix een nieuwe foto moest worden gemaakt. De man was in luttele jaren sterk verouderd.

Neef Ferdinand van Harrecoven zag er dit keer, in tegenstelling tot zijn bezoek aan het politiebureau in de Warmoesstraat, opvallend gesoigneerd uit. Hij droeg een gloednieuw donkerblauw kostuum met vest en een stemmige stropdas op een lichtgrijs overhemd. Hij had nieuwe schoenen aan zijn voeten en zijn haar zat verzorgd.

Plotseling ontdekte De Cock aan de andere zijde van het graf, in de buitenste rij van de kring, een gezicht… een gezicht dat hij van een twaalfjarige jongen tot een volwassen man had zien veranderen. Even kruisten hun blikken… blikken van herkenning.

De adem van De Cock stokte. Een moment ook was de grijze speurder niet tot actie in staat. Toen wurmde hij zich duwend met zijn ellebogen uit de kring en draafde achter de belangstellenden om naar de plek waar hij dat gezicht had gezien. Hij kwam te laat. Toen hij de bewuste plek had bereikt, zag hij ruim dertig meter voor zich uit een man met wapperende jaspanden over het grindpad rennen.

De Cock in draf was een komisch gezicht. Na een stuntelig sprintje gaf de oude rechercheur de achtervolging op. Zwaar hijgend liet hij zich op een bankje onder een treurwilg zakken en schoof de bovenste knoop van zijn overhemd los. Vledder liep met een rood hoofd op hem toe.

’Wat… wat,’ stamelde hij, ben je allemaal aan het doen. Je verstoort de hele plechtigheid.’

De Cock gebaarde.

’Ik zat achter een man aan.’

’Wat voor een man?’

’Petrus de Groot.’

Vledder reageerde verrast.

’Big Pete… we hebben hem pas voorgeleid. Is hij alweer vrij?’

De Cock grijnsde.

’Zo gaat dat,’ reageerde hij grimmig, ’in dit soms van elk recht verstoten land.’

’Wat moest onze Big Pete op de begrafenis van Herbert van Harrecoven?’

De Cock kwam steunend van zijn bankje overeind. ’En waarom nam hij de benen toen hij mij zag?’

11

De Cock zwiepte zijn oude hoedje met een gelukkige worp naar de kapstok, gleed uit zijn regenjas en liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. Hij keek naar Vledder, die het toetsenbord van zijn computer naar zich toe trok.

’Ik ben toch blij,’ sprak hij met genoegdoening, ’dat ik naar de begrafenis van oom Herbert van Harrecoven ben gegaan.’ Vledder leunde over zijn toetsenbord heen.

’Hoezo… zijn we wat wijzer geworden?’

’Heb je in de aula de verwijderingen gezien? Frank Blankenberg zat ver van zijn stiefmoeder vandaan en tussen de neven Ferdinand en Felix gaapte ook een gat.’

De Cock gniffelde.

’En dan de plotselinge verschijning van Petrus de Groot aan de rand van het graf.’

Vledder wees naar de telefoon.

’Zal ik die officier van justitie eens bellen en vragen waarom hij Big Pete heeft heengezonden? Het is toch van de zotte. Hoeveel manuren hebben wij eraan besteed om die keten van fraudes gesloten te krijgen… hoeveel mensen heeft die vent opgelicht?’ De Cock maakte een grimas en schudde zijn hoofd. ’Ik heb,’ antwoordde hij kalm, ’in een lang proces geleerd om te berusten in de vreemde beslissingen van rechters en officieren van justitie. Ik probeer mijn werk als rechercheur zo goed mogelijk te doen. Dat is mijn verantwoordelijkheid. Het is hun verantwoordelijkheid als zij door grove blunders een geheide strafzaak verprutsen.’

Vledder grinnikte droog.

’Daar word je toch niet goed van?’ verzuchtte hij. ’Moeten we er gewoon op wachten tot Big Pete opnieuw een reeks mensen bezwendelt?’

De Cock glimlachte.

’Het is een oud gegeven… de grootste frustratie van de politie ligt bij justitie. Maar ik ben niet van plan om gefrustreerd te raken. Absoluut niet. Ik heb er geen trek in om door mijn werk gestrest thuis te zitten. Ik bezit mijn ziel in lijdzaamheid.’ Vledder trok zijn neus op.

’Jij bezit wat?’

De Cock reageerde verrast.

’Ken je die uitdrukking niet?’

’Nee.’

’Een kreet van mijn oude moeder… bezit je ziel in lijdzaamheid. Zie de zaken om je heen gelaten aan zonder je erover op te winden.’

’Maar ik kan dat niet,’ riep Vledder opgewonden. ’Ik heb daar echt moeite mee. Ik heb soms het gevoel dat ik voor niets werk… dat alles wat ik hier bij de recherche doe, volkomen zinloos is.’ De Cock lachte.

’Dat is het niet. Blijf in jezelf geloven. Als bij de dames en heren van justitie en de rechterlijke macht de muts van de tolerantie over hun oren en ogen is gezakt… zodat ze horende doof en ziende blind zijn geworden… dan dwalen zij en niet wij.’ Hij spreidde zijn armen in een weids gebaar.

’Laten we ons liever afvragen waarom Petrus de Groot de begrafenis van Herbert van Harrecoven bijwoonde. Bestond er een relatie tussen hem en het slachtoffer? Wat waren de raakpunten?’ Vledder bromde.

’Dat kunnen we hem toch vragen?’

De Cock gniffelde.

’Ik denk niet dat je hem thuis treft. Of dat hij de telefoon opneemt.’

’Kunnen we hem niet op de telex zetten?’

De Cock keek hem verwonderd aan.

’Met een verzoek tot opsporing?’

’Dat bedoel ik.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Dat gaat niet. We beschikken niet over nieuwe feiten en voor de moord op Herbert van Harrecoven heeft hij een perfect alibi… in afwachting van zijn voorgeleiding zat hij bij ons beneden in de cel.’ Vledder snoof.

’Maar ten tijde van de moord op Petrus Blankenberg liep hij vermoedelijk al frank en vrij rond.’

De Cock zuchtte diep.

’Je moet in je denkpatronen die twee moorden niet van elkaar loskoppelen. Als Petrus de Groot niet verantwoordelijk is voor de dood van Herbert van Harrecoven, dan heeft hij ook niets te maken met de moord op Petrus Blankenberg.’

’Ben je daar zo zeker van?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

’Absoluut. We moeten ons onderzoek richten naar een dader voor beide moorden.’

De oude rechercheur trok een lade van zijn bureau open en nam daaruit een rapport. Hij zwaaide ermee.

’Dit heb ik vanmorgen binnen gekregen… een gedegen rapport van twee deskundigen over de beeldjes van de apostel Petrus op de eerste verdieping van de woning van Herbert van Harrecoven aan de Brouwersgracht.’

Vledder keek hem schuins aan.

’En?’

De Cock glimlachte.

’De beeldjes zijn stuk voor stuk onderzocht. Er zijn monsters genomen van het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd en ze zijn zelfs doorgelicht.’

Hij zweeg even voor het effect.

’Ze zijn niet van goud,’ sprak hij hoofdschuddend, ’ze zijn niet van zilver… ze hebben geen holle ruimten om er drugs in te verstoppen. Er is niets bijzonders aan de beeldjes. Ze zijn gewoon van gips.’

’Niet waardevol?’

’Nee.’

’Spijtig.’

De Cock lachte.

’Meen je dat?’

Vledder knikte.

’Als er wel iets met de beeldjes aan de hand was geweest, zaten we wellicht dichter bij een motief. Het is nu alles nog zo ongrijpbaar.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren, pakte de hoorn en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand tegen het spreekgedeelte. ’Voor de balie staat Frank Blankenberg. Hij wil een onderhoud met jou.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Heb je hem al opgevraagd… zijn antecedenten onderzocht?’ Vledder schudde zijn hoofd.

’Daar ben ik nog niet toe gekomen.’

De Cock knikte begrijpend.

’Laat Frank maar komen.’

De Cock keek de jongeman geruime tijd onderzoekend aan en constateerde tekenen van nervositeit. Buiten een paar norse trekken in zijn gezicht leek Frank Blankenberg veel op zijn vader. Hetzelfde lichtgebruinde ovale gelaat. Alleen het grijs aan de slapen ontbrak. De oude rechercheur kwam met een strak gezicht uit zijn stoel overeind en strekte zijn rechterhand naar hem uit. ’Frank Blankenberg,’ opende hij vriendelijk, ’gecondoleerd met het verlies van uw vader. Ik was nog niet in de gelegenheid dit te doen. Ik neem aan dat u zijn plotselinge dood ernstig betreurt.’ De jongeman drukte de hem toegestoken hand.

’Ik zal hem missen… denk ik. Misschien niet direct, maar in de komende jaren.’

De Cock ging weer zitten en gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

’Ga zitten.’

De jongeman gehoorzaamde gewillig.

’Waarom niet direct?’

Frank Blankenberg liet zijn hoofd iets zakken.

’Het verlies van mijn moeder heb ik ook eerst na enige jaren gevoeld en mijn relatie met haar was gevoeliger, had meer diepgang dan de relatie met mijn vader.’

De Cock knikte.

’U bent drieëntwintig jaar. U hebt sinds enige tijd het ouderlijk huis aan de Keizersgracht verlaten en bent zelfstandig gaan wonen.’

’Dat klopt.’

’Hebt u enig idee waarom uw vader om het leven is gebracht?’ Frank draaide zijn hoofd weg.

’Daar laat ik mij niet over uit.’

’U hebt dus wel een idee?’

De jongeman boog zijn hoofd en zweeg.

De Cock bracht zijn handen naar voren en drukte zijn vingertoppen tegen elkaar.

’U beschouwt Marianne van Keulen, de nieuwe vrouw van uw vader, als een indringster?’

’Ook dat klopt.’

’U leefde de laatste tijd in onmin met uw vader omdat hij voor de tweede maal in het huwelijk was getreden.’

’Ik begrijp best,’ verzuchtte Frank, ’dat een man na de dood van zijn echtgenote na jaren opnieuw naar een vrouw verlangt. Dat is heel menselijk. Daar is ook niets mis mee. Maar zo’n verlangen behoeft toch niet direct in een huwelijk te ontaarden?’ De Cock keek de jongeman schattend aan.

’Ont-aar-den?’ herhaalde hij vragend.

Frank Blankenberg knikte.

’Ontaarden,’ herhaalde hij scherp. ’Zo noem ik dat. Vader had Marianne van Keulen nooit in huis moeten nemen… nooit bij ons aan de Keizersgracht. Dat heb ik hem verweten. Het was niet fijngevoelig. Ons huis aan de Keizersgracht is veel te veel mijn moeder. Daar staan nog al haar spulletjes. Spulletjes die zij toen ze nog leefde met liefde koesterde. Daar staat nog het bed dat zij met vader deelde. Daar waart haar geest nog rond.’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Je kunt met de doden niet leven.’

De jongeman zuchtte diep.

’Maar je moet de doden die je hebt liefgehad, wel in ere houden. Dat was vader aan de nagedachtenis aan mijn moeder verplicht. Zo voel ik dat. Op de dag dat ik bemerkte dat vader met die vrouw in het bed van mijn moeder had geslapen, werd ik onpasselijk. Ik kon dat niet verdragen. Ik begreep niet dat mijn vader zoiets deed.’

Hij gebaarde heftig.

’Als hij die Marianne van Keulen mooi, lief en aardig vond, dan had hij voor haar een flatje moeten kopen of huren, zodat hij haar zo nu en dan… wanneer hij daartoe lust gevoelde… kon bezoeken.’

De Cock beluisterde de wrange toon.

’Waarom sta jij niet in het testament van oom Herbert?’ veranderde hij van onderwerp.

Frank Blankenberg grijnsde.

’Ik ben geen Van Harrecoven. Ik draag niet zijn naam.’ ’Oom Herbert benoemde jouw vader wel tot executeur-testamentair!’

Frank glimlachte.

’Omdat oom Herbert zijn andere neven, Ferdinand en Felix, niet vertrouwde.’

’Had hij daar reden toe?’

’Ze deugen niet.’

De Cock keek de jongeman strak aan.

’Hoe… eh, hoe groot was de laatste tijd jouw afkeer, jouw haat jegens je vader?’

Frank weifelde even, daarna blikte hij onbevangen terug. ’Niet groot genoeg om hem te vermoorden… als u dat bedoelt?’

’Dat bedoel ik.’

De jongeman zweeg even.

’In feite was het geen haat of afkeer,’ vervolgde hij toen. ’Zo mag ik mijn gevoelens jegens mijn vader niet omschrijven. Het was meer medelijden… medelijden omdat hij zich door die vrouw liet bedwelmen. Hij leefde in een roes… was zichzelf niet meer. En dat terwijl hij haar nauwelijks kende.’ Hij verschoof iets op zijn stoel.

’Vader ontmoette haar in een hotel ergens in Frankrijk en nog geen maand later trouwden zij. Hij wist niets van Marianne van Keulen… had nooit familie van haar leren kennen… wist niets van haar achtergronden. Haar verleden was voor hem een zwart gat.’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Liefde is blind,’ grapte hij. ’Ik heb haar ontmoet… heb met haar gesproken. Marianne van Keulen is een mooie vrouw.’ Frank Blankenberg klapte met zijn vuist op de rand van De Cock's bureau.

’Vader liep tegen de vijftig,’ riep hij geëmotioneerd. ’Op die leeftijd stort je je toch niet blindelings in een liefdesavontuur!’ De Cock glimlachte.

’Is dat aan leeftijd gebonden?’

Frank knikte nadrukkelijk.

’Op de leeftijd van mijn vader speelt verstand toch een grotere rol dan vage gevoelens van verliefdheid?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Daar ben ik niet zo zeker van.’

Frank gebaarde heftig.

’Marianne van Keulen heeft een verleden. Dat heb ik vader verteld. Ze was op haar vijfentwintigste al een gescheiden vrouw, en daarna heeft ze tal van affaires met mannen beleefd en ze was jarenlang callgirl.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Hoe kom je aan die wijsheid?’

Frank Blankenberg glimlachte.

’Die affaires met mannen heeft ze mij zelf opgebiecht.’ ’En dat verleden als callgirl?’

Frank grijnsde.

’Ik heb mijn eigen bronnen.’

’En die zijn?’

Frank schudde zijn hoofd.

’Daar laat ik mij niet over uit.’

De Cock nam een kleine pauze. Daarna boog hij zich naar de jongeman toe.

’Je bent tot nu toe zo vertrouwelijk geweest,’ sprak hij vriendelijk, ’zo openhartig. Je hebt mij verteld van je gevoelens jegens jouw vader… de liefde die je nog steeds koestert voor je overleden moeder… jouw afkeer van Marianne van Keulen… waarom mag ik dan nu niet weten uit welke bronnen jij hebt geput?’ Frank antwoordde niet. Zijn jong gezicht kreeg een ernstig expressie.

’Weet u,’ vroeg hij strak, ’met wie Marianne van Keulen als callgirl jarenlang was bevriend?’

’Nee.’

’Met Vera van Veenendaal. En weet u wie Vera van Veenendaal is?’

De Cock keek hem aan, interrumpeerde niet.

’Vera van Veenendaal,’ ging Frank Blankenberg gedreven verder, ’is de vrouw met wie mijn oudoom Herbert van Harrecoven zou trouwen voor iemand hem op tijd een kogel door zijn oude lijf joeg.’

De Cock knikte traag.

’Je bent goed op de hoogte.’

Frank grinnikte.

’Vraag mij niet van wie ik mijn inlichtingen heb, want dat vertel ik u niet.’

De jongeman stond van zijn stoel op.

’Het is mij niet gelukt,’ sprak hij hoofdschuddend, ’om de ogen van mijn vader te openen.’ Om zijn lippen danste een grijs. ’Misschien lukt het bij u.’

Vledder was verbaasd.

’Je liet hem gaan,’ riep hij geagiteerd. ’Je liet hem gewoon hier de kamer af lopen.’

De Cock keek hem onbewogen aan.

’Wat had ik dan moeten doen?’

’Verder vragen.’

’En als hij niet wil antwoorden?’

Vledder wond zich op.

’Zijn bronnen bezitten wellicht informatie die ons naar de dader kan leiden.’

De Cock spreidde zijn handen.

’Wees reëel. Welke informatie heeft Frank Blankenberg ons in feite gebracht… dat Marianne van Keulen een mislukt huwelijk achter de rug heeft en in haar periode als callgirl met Vera van Veenendaal bevriend was. Brengt dat ons nader tot de oplossing?’

Vledder brieste.

’Ex-callgirl Vera van Veenendaal plande een huwelijk met Herbert van Harrecoven… het werd zijn dood. Ex-callgirl Marianne van Keulen trouwt met Petrus Blankenberg… het werd zijn dood. Toeval?’

De Cock knikte met een zucht.

’Toeval.’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Daar geloof ik niet in. We hebben steeds gezocht naar een relatie tussen de twee moorden. Die hebben wij nu… Vera van Veenendaal en Marianne van Keulen.’

’Wie van die twee pleegde de moorden?’

Vledder grijnsde.

’Misschien hebben ze een gemeenschappelijke kennis die de moorden voor hen uitvoerde?’

De Cock glimlachte.

’En het motief? De dood van Herbert van Harrecoven heeft Vera van Veenendaal niets opgeleverd. En wat Marianne van Keulen van Petrus Blankenberg erft, kan ik nog niet overzien. Maar ik schat de sommelier niet op een kapitaal vermogen.’ De oude rechercheur stond van zijn stoel op.

’Ik krijg trek. Ik zal beneden in de kantine vragen of ze een paar kroketten voor mij in de frituur willen gooien. Trek jij intussen de antecedenten van Frank Blankenberg na.’

Toen De Cock na een goed kwartier in de grote recherchekamer terugkwam, trof hij Vledder druk bezig achter zijn computer. Zijn vingers dansten over het keyboard. Toen de oude rechercheur tegenover hem ging zitten, liet hij zijn vingers rusten en keek op.

’Hou je met beide handen aan je bureau vast.’

’Waarom?’

Ik heb een verrassing voor jou. Frank Blankenberg heeft antecedenten. Hij is als puber verslaafd geweest aan heroïne. Hij is eenmaal… met een medepleger… veroordeeld voor een reeks inbraken in kantoorgebouwen.’

’Medepleger?’

Vledder knikte.

’Bernardus Antonius van Galen.’

12

De Cock steunde met zijn ellebogen op zijn bureau en liet zijn kin zakken in het kommetje van zijn vuisten.

’Bennie van Galen,’ sprak hij traag, ’dat is natuurlijk de bron waaruit Frank Blankenberg zijn informatie verkreeg. Hij zal zijn aversie tegen Marianne van Keulen hebben uitgesproken en de combinatie Vera van Veenendaal-Bennie van Galen bracht het gegeven dat Marianne van Keulen als callgirl had geopereerd.’ Vledder knikte.

’Dat betekent dat Frank Blankenberg nog steeds relaties onderhoudt met Bernardus Antonius van Galen… parasiet, profiteur, iemand die op zijn twaalfde al een moord pleegde.’ De Cock krabde zich achter in de nek.

’Het is inderdaad een verrassende ontwikkeling. Ook beangstigend. Hoewel je voorzichtig moet zijn om die lijn door te trekken.’

’Hoe bedoel je?’

De Cock gebaarde.

’Hoewel Bennie van Galen als twaalfjarige jongen een moord pleegde, behoeft dat niet te betekenen dat hij nog steeds even gewelddadig is.’

Vledder snoof.

’Volgens Caroline de Graaf loopt hij nog steeds met een pistool tussen zijn broeksband. En gezien zijn verhouding met Vera van Veenendaal kun je toch moeilijk stellen dat hij in aanmerking komt voor een grootkruis van verdienste.’ De Cock glimlachte.

’Geen grootkruis van verdienste.’

Vledder keek hem verwachtingsvol aan.

’Zullen we hem arresteren?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Daar voel ik nog niets voor.’

Vledder toonde zich teleurgesteld.

’Jij hebt een paar dagen geleden heel duidelijk gezegd: als wij op een schakel stuiten die wijst op een relatie tussen Bernardus Antonius van Galen en de sommelier Petrus Blankenberg, ga ik onmiddellijk met je mee om Bennie van Galen op te halen.’ De Cock knikte instemmend.

’Dat heb ik gezegd.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

’Nu heb je zo’n schakel!’ riep hij opgewonden. ’Zelfs dubbel. Bennie van Galen-Frank Blankenberg en Vera van VeenendaalMarianne van Keulen. Beide schakels leiden naar de sommelier Petrus Blankenberg.’

De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ’Die schakels zijn flinterdun.’

Vledder strekte zijn armen voor zich uit.

’Wij kunnen toch bij Vera van Veenendaal huiszoeking doen en het pistool van Bennie van Galen in beslag nemen? Als proeven met dat pistool uitwijzen dat de kogels die wij in de fauteuils hebben gevonden, met zijn wapen zijn afgevuurd, dan hebben wij een sluitend bewijs.’

De Cock ademde diep.

’En meen je werkelijk dat wij op basis van hetgeen wij nu weten, van een officier van justitie of een rechter-commissaris een bevel tot huiszoeking krijgen?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

’Geen schijn van kans.’

’We kunnen Bennie van Galen toch pakken voor verboden wapenbezit?’

De Cock maakte een hulpeloos gebaar.

’Dan zou je hem op straat moeten arresteren wanneer hij dat wapen bij zich draagt. En zelfs dat geeft nog tal van juridische perikelen. We mogen hem niet fouilleren als hij geen verdachte is.’ Vledder schudde ontmoedigd zijn hoofd.

’In wat voor een land leven wij?’

De Cock lachte.

’Een land waarin criminelen wettelijk bezien verrassend goed worden beschermd.’

Vledder maakte een grimas.

’Ik wind mij niet op,’ riep hij spottend. ’Ik weiger om op mijn leeftijd al gestresst te raken. Ik bezit mijn ziel in lijdzaamheid.’ De Cock knikte.

’Je moet je ziel wel in lijdzaamheid bezitten,’ reageerde hij lachend. ’Als je niet gestresst wilt raken, heb je gewoon geen andere keus.’

Vledder negeerde de opmerking.

’Heb je al een rapport over de kogels?’

De Cock trok een lade van zijn bureau open.

’Heb ik je dat nog niet verteld?’

’Wat?’

De Cock pakte een map en legde die voor zich neer. ’Volgens het technische rapport van Paul van de Leeuwen zijn de kogels uit de ruggen van de fauteuils van de Brouwersgracht en de Keizersgracht met hetzelfde wapen afgevuurd. Vermoedelijk een 9 mm FM-pistool. Maar daarover bestaat geen zekerheid. Beide kogels hebben hetzelfde beschadigingspatroon. Een bewijs temeer dat de beide moorden door dezelfde dader zijn gepleegd.’

Vledder hield zijn hoofd scheef.

’Bennie van Galen?’

De Cock reageerde niet. Hij kwam uit zijn stoel overeind en slofte naar de kapstok.

Vledder kwam hem na.

’Waar ga jij heen?’

De Cock schoof zijn hoedje over zijn grijze haren en wurmde zich in zijn regenjas.

’Wij… wij gaan naar Felix van Harrecoven. Met hem hebben wij nog geen kennisgemaakt.’

De rechercheurs verlieten het politiebureau en slenterden linksaf de Warmoesstraat uit. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en duwde zijn hoedje iets naar voren. Uit een loodgrijze hemel zakte een miezerige motregen. De regen was zo intens, zo ragfijn, dat de geluiden van de stad vrijwel verstomden. Vledder blikte opzij.

’Geniet je?’

’Ik geniet van elke dag dat ik leef.’

’Van de regen?’

’Ook.’

Via de Sint Olofspoort bereikten ze de Prins Hendrikkade en sloften langs de Sint Nicolaaskerk.

Vledder stootte De Cock met zijn elleboog aan.

’Weet je waar wij zijn moeten?’

De oude rechercheur knikte.

’Vooraan. Het eerste stukje van de Kromme Waal. Ik denk dat ik het pand waar Felix van Harrecoven woont wel ken. Ik heb daar eens een moord behandeld die als een zelfmoord werd gepresenteerd.’

’Ken je nog zijn bijnaam?’

’Van Felix van Harrecoven?’

’Ja.’

De Cock lachte.

’Felix de Blaffer.’

’Denk jij dat hij iets met de moorden te maken heeft?’ De Cock trok zijn schouders op.

’Neef Ferdinand heeft hem al een paar maal beschuldigd. Overigens loze kreten. Ik heb uit zijn mond nooit iets gehoord dat op enig bewijs leek.’

De oude Schreierstoren op de hoek van de Geldersekade glom in de regen.

De oude rechercheur wees naar de houten vlonder onder aan de toren.

’Herinner je je nog wat daar lag?’

Vledder knikte.

’Een dode man in een clownspak.’[6]

Ze liepen verder de Prins Hendrikkade af tot aan de Kromme Waal. Voor het huis van Felix van Harrecoven bleven ze staan. Er was geen naambordje.

De Cock drukte op een witte plastic bouton en in het inwendige van het huis ratelde een bel. Niemand reageerde. De oude rechercheur belde nog eens. Intussen bekeek hij het slot. Toen elke reactie uitbleef haalde hij met enige wrevel het apparaatje van Handige Henkie uit zijn broekzak.

Hij keek even op naar zijn jonge collega. Vledder protesteerde niet.

Met kennersblik koos de grijze speurder de juiste sleutelbaard en na luttele seconden drukte hij de toegangsdeur open tot een kier. Nog even wachtte hij en luisterde intens. Er was niets dat hem stoorde… niets dat hem beangstigde. Voorzichtig duwde hij de deur verder open.

Met Vledder in zijn kielzog sloop hij vanuit een kleine hal naar een smalle betegelde gang. Bij de eerste deur links bleef hij staan en luisterde opnieuw. Ergens rechts van hem drupte een kraan. Na een korte aarzeling drukte De Cock de kruk naar beneden en duwde met zijn schouder de deur geheel open. Tot zijn verbijstering stond recht tegenover hem een man. De Cock herkende hem direct. De rechterhand van Felix van Harrecoven gleed schuin omhoog onder zijn colbert. Het was een reflex. Hun blikken kruisten. De hand van Felix zakte traag naar beneden en op zijn smal gezicht verscheen een brede grijns. ’De Cock,’ riep hij verrast. ’Rechercheur De Cock van bureau Warmoesstraat… hoogstpersoonlijk.’

De grijze speurder knikte.

’Hoogstpersoonlijk,’ herhaalde hij mat.

Felix van Harrecoven zwaaide.

’Waaraan heb ik dit bezoek te danken?’

De Cock glimlachte.

’We wilden even met u kennismaken,’ sprak hij vriendelijk. ’In de aula en op de begraafplaats was daar weinig gelegenheid toe.’ ’Hoe kwam u binnen?’

’Ik heb gebeld.’

Felix van Harrecoven knikte.

’Dat heb ik gehoord. En ik heb niet opengedaan. Dus nogmaals… hoe kwam u binnen?’

De Cock glimlachte opnieuw. Beminnelijk.

’Tot onze schrik en verbijstering,’ loog hij pertinent, ’bleek de toegangsdeur tot uw woning niet slotvast afgesloten. Ik voelde aan de kruk en de deur gleed open. Omdat wij bang waren dat er iets met u was gebeurd, zijn wij naar binnen gegaan.’ Felix van Harrecoven maakte een grimas.

’U was bezorgd?’

Het klonk als een grap.

De Cock knikte nadrukkelijk.

’Precies. Het welzijn van onze medeburgers gaat ons zeer ter harte.’

Felix gniffelde.

’Ik las eens in een roman dat er van iemand werd gezegd: hij loog met het gemak waarmee een politieman de eed aflegt.’ Hij grijnsde.

’Het zou op u van toepassing kunnen zijn.’

De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Ik kan u het geloof niet geven. Als de deur niet open was, hoe konden wij dan binnenkomen?’

Felix keek hem strak aan.

’Die deur was op slot.’

De Cock spreidde zijn armen.

’Einde conversatie,’ reageerde hij strak. ’Op slot of niet op slot… wij zijn hier.’

Felix van Harrecoven weifelde even, maar drong niet verder aan. Hij wees verderop in de kamer naar vier fauteuils om een ronde tafel.

’Laten we er bij gaan zitten,’ stelde hij voor.

De Cock knikte instemmend. Ze namen in de fauteuils plaats. De oude rechercheur legde zijn hoedje naast zich op het hoogpolig tapijt en keek op.

’Waarom reageerde u niet toen ik belde?’

Felix leunde iets achterover.

’Ik… eh, ik ben bang. Ik laat geen mensen meer binnen. Ik doe net alsof ik niet thuis ben.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

’Waarom?’

Felix zuchtte diep.

’Ik heb veel vijanden… altijd al gehad… mensen die mijn bloed wel kunnen drinken. Ik heb geen prettig karakter. Daar ben ik mij van bewust. Vrouwen houden het ook nooit lang bij mij uit. Na een paar maanden zijn ze weer verdwenen… kan ik een nieuwe zoeken. Ik heb mij om die vijandschap nooit bekommerd. Het interesseerde mij niet. Ik bleef als een blind paard om mij heen schoppen. Maar sinds de dood van oom Herbert en mijn neef Petrus Blankenberg voel ik mij niet happy meer. Ik voel mij bedreigd. Ik heb het idee dat iemand het op mijn leven heeft gemunt.’

’Wie?’

Felix van Harrecoven trok een bedenkelijk gezicht. ’Dat weet ik niet. Ik heb zomaar het idee dat de mensen die oom Herbert en neef Petrus hebben vermoord, ook mij willen liquideren.’

’Waarom?’

Felix reageerde fel.

’Weet ik wat een of andere idioot zich in het hoofd heeft gehaald?’

De Cock boog zich naar voren.

’Uw neef Ferdinand leeft in de overtuiging dat u verantwoordelijk bent voor die moorden. U handelt in vuurwapens en als ik het juist heb ingeschat, draagt u ook nu op dit moment een schouderholster met pistool.’

’Ik zei u toch dat ik mij bedreigd voel.’

De Cock negeerde de opmerking.

’Draagt u nu onder uw colbert een schouderholster met pistool?’ vroeg hij dwingend.

’Nee.’

De Cock nam even bedenktijd en liet het penibele onderwerp rusten.

’Waar komt de overtuiging die bij uw neef Ferdinand leeft, uit voort? Waarom denkt hij dat u die beide moorden hebt gepleegd?’

Felix van Harrecoven lachte met een scheve mond. ’Mijn neef Ferdinand is een handige jongen. Hij heeft zijn hele leven niets anders gedaan dan mensen oplichten… bezwendelen. En als hij mij ervan beticht die moorden te hebben gepleegd, dan is hij bezig om ook u een loer te draaien.’ De Cock glimlachte.

’Dat is nog maar weinigen gelukt.’

Felix van Harrecoven reageerde niet.

’Ik heb gehoord,’ ging hij verder, ’dat oom Herbert en mijn neef Petrus dwars door hun hart zijn geschoten en op die manier zijn vermoord. Mijn bijnaam is Felix de Blaffer. Het is voor neef Ferdinand heel makkelijk om met een beschuldigende vinger naar mij te wijzen. En misschien… misschien gelooft u hem zelfs.’

’Wat is uw motief?’

Felix schudde zijn hoofd.

’Ik heb geen motief. Ik ken die twee mannen nauwelijks. De keren dat ik met oom Herbert in contact ben geweest kun je op de vingers van één hand tellen. Petrus Blankenberg kende ik vluchtig. Ik weet dat hij in wijn handelde en dikwijls naar Frankrijk trok.’

De Cock knikte.

’Kent u het testament van oom Herbert?’

’Ik weet dat ik in zijn testament sta vermeld. Dat heeft Petrus Blankenberg mij kort voor zijn dood nog bevestigd. Hij was executeur-testamentair.’

De Cock zuchtte.

’In dat testament staat verder dat oom Herbert van Harrecoven zijn collectie Petrussen aan neef Petrus Blankenberg vermaakt. Toen ik in het huis van oom Herbert aan Petrus Blankenberg een collectie beeldjes van de apostel Petrus liet zien, die daar op de eerste etage stonden, schrok hij zichtbaar. Later zei hij tegen zijn vrouw: ze hebben mijn Petrussen verwisseld.’ De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaar. ’Ik kom daar niet uit. Wat valt er aan die beeldjes van de apostel Petrus te verwisselen?’

Felix fronste zijn wenkbrauwen.

’Zijn die beeldjes waardevol?’

De Cock trok zijn schouders op.

’Wat is de waarde van een gipsen beeldje?’

Felix grijnsde.

’Waren ze oorspronkelijk wel van gips?’ vroeg hij. ’Dat weet ik niet. De mensen die mij iets over die beeldjes hadden kunnen vertellen, zijn beiden dood… vermoord.’ ’Kwam mijn neef Ferdinand veel bij oom Herbert op bezoek?’ De Cock ademde diep.

’Neef Ferdinand vertelde mij dat na zijn eerste veroordeling inzake een vermogensdelict oom Herbert geen contact meer met hem wilde.’

Felix knikte.

’Zo’n mededeling van oom Herbert heb ik na mijn eerste veroordeling ook gekregen.’ Hij lachte. ’Het verwisselen van dure beeldjes voor waardeloze prullen is overigens net iets voor neef Ferdinand. De truc om imitaties… waardeloze nepspullen voor echt en onvervalst te verkopen, pasten hij en Big Pete vaak toe.’

De Cock schoof naar het puntje van zijn fauteuil.

’Big Pete?’

Felix van Harrecoven knikte opnieuw.

’Big Pete en neef Ferdinand werkten vaak samen.’

13

Na het afscheid van Felix van Harrecoven verlieten de beide rechercheurs vol van gedachten de Kromme Waal. De Cock koos een andere weg. Via de Binnen Bantammerstraat, de Stormsteeg, de Korte en de Lange Niezel liepen ze terug naar de kit. Het regende nog steeds. De fijne motregen was overgegaan in een druilerige bui, die hun regenjassen doorweekte. Het drukte het humeur van De Cock niet.

Vledder blikte opzij.

’Ik ben ervan overtuigd,’ verzuchtte hij, ’dat Felix van Harrecoven inderdaad een schouderholster met pistool onder zijn colbert had verborgen. Hij had ons zo overhoop kunnen schieten.’ De Cock knikte met een somber gezicht.

’Die mogelijkheid was er.’ De oude rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar. ’Als op jouw bellen niet wordt gereageerd, neem je toch aan dat er niemand thuis is. Ik was volkomen verrast toen ik hem in die kamer voor mij zag staan.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Ik dacht dat je hem op dat verboden wapenbezit zou aanspreken.’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Om erachter te komen of Felix van Harrecoven werkelijk een vuurwapen onder zijn colbert droeg, zou ik hem ter plekke hebben moeten fouilleren. Maar dat had tevens betekend dat ik aannemelijk had moeten maken dat hij op dat moment een verdachte was in de zin van het Wetboek van Strafvordering. Daarin voorzag ik tal van juridische problemen, vooral ook omdat onze eigen positie bepaald niet sterk was. Wij waren uiteindelijk onrechtmatig zijn woning binnengedrongen.’ Vledder maakte een grimas.

’We krijgen nog eens grote moeilijkheden met het gebruiken van dat apparaatje van Handige Henkie.’

De Cock glimlachte vertederd.

’Het heeft ons vaak grote diensten bewezen.’

Vledder grijnsde.

’En mij hartkloppingen bezorgd.’

De Cock negeerde de opmerking.

’Heb jij destijds de antecedenten van Petrus de Groot alias Big Pete nagetrokken?’

’Allicht.’

’En ben je toen niet de naam Ferdinand van Harrecoven tegengekomen? Volgens Felix werkte Ferdinand veel met Big Pete samen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Ik denk dat die twee wel individueel zijn veroordeeld, maar nooit als duo. De combinatie was uit de antecedenten van Big Pete niet op te maken.’

De Cock ademde diep.

’Dat Ferdinand van Harrecoven de begrafenis van zijn oom Herbert bijwoonde is volkomen begrijpelijk, maar wat had Big Pete op Zorgvlied te zoeken?’

’Geen idee.’

’Had Big Pete een relatie met oom Herbert… alleen of in combinatie met neef Ferdinand?’

Vledder gebaarde.

’Misschien is de suggestie van neef Felix dat Ferdinand de beeldjes heeft verwisseld nog zo gek niet. Mogelijk deed hij dat in samenwerking met Big Pete.’

De Cock reageerde geagiteerd.

’Maar wat waren dan de oorspronkelijke beeldjes? Ik heb daar geen begrip van.’

Vledder zuchtte.

’Het verwisselen heeft alleen zin als de oorspronkelijke beeldjes veel meer waard waren dan de gipsen beeldjes die wij hebben aangetroffen.’

De Cock trok zijn schouders op.

’We komen er zo nooit uit.’

Vledder glimlachte.

’Tenzij neef Ferdinand van Harrecoven ons ruiterlijk wil bekennen dat hij voor het verwisselen van de beeldjes verantwoordelijk was.’

De Cock gniffelde.

’Ik zou op dat ”ruiterlijk bekennen” maar niet rekenen.’ ’We kunnen het toch proberen?’

De Cock stond van zijn stoel op.

’Dick, je hebt gelijk. We kunnen hem dan tevens vragen naar de oorzaak van zijn metamorfose.’ De oude rechercheur slenterde naar de kapstok. Halverwege draaide hij zich om. ’Heb je zijn adres?’

Vledder knikte.

’Haarlemmer Houttuinen 912.’

De Cock slofte verder.

’Dat kunnen we lopend af.’

Nog voor hij de kapstok had bereikt, werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt.

Vledder riep: ’Binnen!’

Het klonk wat rauw.

De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen de gestalte van een goedgebouwde jongeman. De Cock schatte hem op voor in de dertig. Hij droeg een groene trenchcoat met grote schouderflappen. Glimlachend liep hij op de grijze speurder toe. ’U… eh, u bent rechercheur De Cock?’

De oude rechercheur knikte.

’De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vrijwel automatisch. ’Waarmee zou ik u van dienst kunnen zijn?’ De jongeman boog zich iets naar voren.

’Ik ben Van Galen… Bernardus Antonius van Galen. Iedereen noemt mij Bennie.’

De Cock knikte hem toe.

’U bent het vriendje van Vera van Veenendaal.’

De jongeman tuitte zijn lippen.

’Vriendje? Dat klinkt niet prettig. Ik ben haar huisman. Zo mag u het noemen… huisman. Ik verzorg alles in huis… kook, stof en veeg. Als het u gelegen komt, ik zou graag even met u praten.’ De Cock keek hem schattend aan.

’Wilt u uw regenjas losknopen?’

Wat aarzelend voldeed Van Galen aan zijn verzoek. ’Nu uw colbert?’

De Cock bekeek zijn broeksriem, maar zag geen vuurwapen. Hij liep terug naar zijn bureau en liet de jongeman naast hem plaatsnemen.

’Is Vera weer aan het werk?’ opende hij.

’U… eh, u bedoelt als callgirl?’

’Precies.’

Bennie van Galen knikte.

’Gisteravond voor het eerst weer.’

’U was nogal gekant tegen haar voorgenomen huwelijk met de heer Herbert van Harrecoven.’

’Dat was ik.’

’Is het waar dat u zelfs hebt gedreigd de oude heer van Harrecoven neer te schieten als Vera haar verhouding met hem niet beëindigde?’

Bennie keek hem schuins aan.

’Heeft Caroline de Graaf u dat verteld?’

De Cock glimlachte.

’Het is onbeleefd om een vraag met een wedervraag te beantwoorden. Ik herhaal: hebt u dergelijke bedreigingen wel eens geuit?’ Bennie knikte.

’Het is juist. Dat heb ik gedaan. Een paar maal wel. Ik was razend. Door het dolle heen.’

’Waarom?’

’Ik leef al meer dan tien jaar met Vera samen. Ik houd van haar en volgens mij is dat wederkerig. Plotseling begon ze met die oude man aan te pappen… een klant van haar als callgirl. Ze bleef bij hem slapen, ging met hem naar schouwburgen en concerten. Te gek. Ik wist niet wat mij overkwam.’

De Cock maakte een schouderbeweging.

’Het was haar eigen vrije wil.’

Bennie van Galen schudde zijn hoofd.

’Een bevlieging. Ze was nooit gelukkig geworden met die oude viezerik.’

’Waarom noemt u hem een viezerik?’

Van Galen snoof.

’Dat was hij toch?’ reageerde hij fel. ’Een oude viezerik. Anders besluit je toch niet om een veel te jonge vrouw te trouwen?’ ’Is dat een misdaad? Ik ken tal van oudere mannen die met jonge vrouwen zijn getrouwd.’

Bennie van Galen zuchtte diep.

’De man is dood. En daar ben ik blij om. Gezegend is het mannetje dat hem om zeep hielp. En ik hoop, De Cock, dat jij hem nooit pakt.’

De Cock boog zich iets naar hem toe.

’Ze pakten jou wel?’

Van Galen knikte.

’Ik was twaalf jaar toen ik op een man schoot. De man overleed een paar dagen later aan zijn verwondingen. Ik heb daar veel verdriet over gehad… verdriet over de dood van die man. Dat verdriet heeft nooit iemand aan mij gezien. Ik heb het ook nooit willen tonen. Ik bleef stoer doen… tot Vera in mijn leven kwam. Vera begreep mij. Sindsdien is het veel beter met mij gegaan. Vera is mijn therapie.’

’Zonder haar heeft jouw leven geen zin?’

Bennie schudde zijn hoofd.

’Zij is mijn enige houvast.’

De Cock glimlachte met een scheve mond.

’En enige bron van inkomsten.’

Bennie knikte.

’Ook dat.’

’Stoort je dat niet?’

Bennie van Galen maakte een verontschuldigend gebaar. ’Het is de wil van Vera. Ze is er altijd op tegen geweest dat ik iets ging doen… een vak leren… een baantje aannemen. Ik verdien genoeg voor ons tweeën, zei ze altijd. Blijf jij maar lekker thuis.’ ’Toch was ze van plan om je te verlaten.’

Van Galen boog zijn hoofd.

’Begrijpt u,’sprak hij zacht, ’wat een rottijd ik heb doorgemaakt?’ De Cock knikte.

’Dat begrijp ik.’

De oude rechercheur nam een kleine pauze.

’Heb je thuis een vuurwapen?’ vroeg hij plotseling. Bennie keek op.

’Moet ik daar op antwoorden?’

De Cock glimlachte wrang.

’Nee. Daartoe ben je niet verplicht.’ Hij keek de jongeman doordringend aan. ’Je hebt gedreigd de oude heer Van Harrecoven neer te schieten als Vera haar relatie met hem niet verbrak. Heb je het ook gedaan?’

’Wat bedoelt u?’

’Heb je die oude man vermoord?’

Bennie schudde zijn hoofd.

’Ik zei toch: gezegend is het mannetje dat hem om zeep hielp.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.

’Die zegen kan ook op jezelf slaan.’

’Hoe?’

’Het is maar hoe je het wilt zien. Jij kunt zelf de man zijn die hem om zeep hielp. En gezien de netelige situatie waarin je verkeerde, dankbaar zijn dat je het hebt gedaan.’

Bennie schudde opnieuw zijn hoofd.

’Ik bezweer u, dat ik het niet heb gedaan.’

De Cock trok een grijns.

’Mijn oude moeder zei altijd… wie licht zweert, die licht liegt.’ Bennie kwam uit zijn stoel overeind. Hij beefde een beetje en zijn onderlip trilde.

’Ik zweer op het leven van Vera, dat ik met de moord op die oude man niets te maken heb.’

De Cock beduidde hem weer te gaan zitten.

’Als je een vuurwapen in huis hebt,’ sprak hij kalm, ’vernietig het… werp het in de gracht, daar kunnen de Amsterdammers alles in kwijt.’

’Dat heb ik al gedaan.’

’Wat?’

’Dat wapen in de gracht gegooid.’

’Uit vrije wil?’

Bennie schudde zijn hoofd.

’Niet helemaal uit vrije wil, maar ter wille van Frank.’ De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Frank Blankenberg?’

Bennie knikte.

’Ik ken Frank al vele jaren.’

’Dat weet ik. Ik heb jouw strafblad doorgenomen. Jaren geleden zijn jullie samen veroordeeld voor een serie inbraken in kantoorgebouwen.’

Bennie liet zijn hoofd iets zakken.

’Frank zat destijds zwaar aan de heroïne. Daar is hij nu helemaal van af.’

’Heb jij de vader van Frank gekend?’

’Een aardige man… een goede vader. Hij heeft Frank nooit laten vallen.’

Bennie zweeg even. Nadenkend.

’Frank,’ ging hij weifelend verder, ’heeft al een paar maal om dat wapen van mij gevraagd. Ik heb steeds geweigerd, maar ik was bang dat ik dat niet lang zou kunnen volhouden… dat ik op een dag zou toegeven. Daarom heb ik dat ding maar in de gracht gemieterd.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

’Wat wilde Frank met een vuurwapen?’

Bennie van Galen trok zijn schouders op.

’Dat heb ik hem gevraagd, maar dat wilde hij niet zeggen. Frank en ik hebben beiden een rottijd doorgemaakt. Ik door die affaire van Vera en Frank omdat zijn vader voor de tweede maal trouwde. Ik heb mijn Vera nog, maar Frank is zijn vader kwijt.’

’En?’

Bennie tastte naar zijn voorhoofd.

’Frank is de laatste tijd erg gedeprimeerd. Hij wijt de schuld van zijn vaders dood aan dat huwelijk met Marianne van Keulen.’

’Ken je haar?’

’Een lieve meid. Ze was vroeger met Vera bevriend.’

’Reden voor Frank om haar te haten?’

Bennie van Galen schudde zijn hoofd.

’Toch ben ik bang dat Frank met plannen rondloopt om haar te vermoorden… of om zichzelf iets aan te doen. Wat moet hij anders met een wapen?’

De Cock stond op, ten teken dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde.

’Zie je Frank Blankenberg nog?’

Bennie knikte. ’Misschien vanavond.’

’Probeer,’ vroeg De Cock vriendelijk, ’Frank zo snel mogelijk te bereiken. ’En stuur hem naar mij toe. Misschien wil hij mij wel vertellen waarom hij zo vurig een wapen wenst. Bovendien… ik ben nog vergeten hem iets te vragen.’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Vreemd. Ik had toch een heel andere voorstelling van die Bennie van Galen. Ik vond hem niet eens onsympathiek.’ De Cock lachte.

’Het is voor ons politiemensen jammer dat Cesare Lombroso geen gelijk heeft gekregen. Moordenaars hebben vaak van die alledaagse gezichten.’

De oude rechercheur hield zijn hoofd iets scheef.

’Zie je in Bennie van Galen nog steeds de moordenaar van oom Herbert en Petrus Blankenberg?’

’De mogelijkheid,’ sprak Vledder na enig nadenken, ’blijft nog steeds open. Hij kende Petrus Blankenberg en als vriend van Frank had hij gemakkelijk toegang.’

’Motief?’

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

’Ik blijf je het antwoord schuldig.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.

’Beneden voor de balie staan Bennie van Galen en Frank Blankenberg. Ze willen samen met je praten.’

De Cock schoof nog een stoel bij en liet beiden naast zich aan zijn bureau zitten. Hij blikte van Bennie van Galen naar Frank Blankenberg en terug.

’Wie neemt het woord?’

Bennie boog zich iets naar voren.

’Ik heb Frank verteld dat ik tegen u heb gezegd dat hij om mijn pistool vroeg.’

’En?’

’Toen heeft Frank mij uitgelegd waarom hij mijn pistool wilde hebben.’

’Wel?’

Bennie zuchtte. ’Frank leefde in de stellige overtuiging dat ik Herbert van Harrecoven had doodgeschoten. Hij was bang dat de recherche bij een huiszoeking het wapen zou vinden en dat uit onderzoek zou blijken dat mijn wapen bij de moord was gebruikt. Hij wilde voorkomen dat ik voor de tweede keer in mijn leven voor een moord werd opgepakt.’

De Cock wendde zich tot Frank Blankenberg.

’Jullie zijn vrienden… waarom heb je niet onmiddellijk gezegd waarom jij dat wapen wilde.’

Frank schudde zijn hoofd.

’Ik wilde hem niet zeggen dat ik hem van moord verdacht. Dat vond ik nogal pijnlijk.’

’Wat zou je met het wapen hebben gedaan als Bennie het je had gegeven?’

’In de gracht gemieterd… net zoals Bennie heeft gedaan.’ De Cock glimlachte.

’Tijdens ons vorig onderhoud ben ik vergeten je iets te vragen.’

’En dat is?’

De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.

’In jullie huiskamer aan de Keizersgracht hangt tussen de ramen achter glas een plaat van de blijde Bacchus. Ik heb zo’n zelfde plaat in de woonkamer van oom Herbert van Harrecoven gezien.’ Frank knikte. ’Zal hij van mijn vader hebben gekregen.’

’Hoe kwam je vader aan die platen?’

’Een geschenk van de eigenaar van château Petrus.’

’Château Petrus?’

Frank knikte.

’Vader ging elk jaar naar dat château en kocht daar wijnen voor hemzelf en voor zijn oom Herbert.’

’En de blijde Bacchus?’

Frank lachte.

’Ik ben wel eens met vader mee geweest. Het is een stenen kop boven de hoofdingang van het château. De blijde Bacchus begroet iedere bezoeker. En iedere bezoeker krijgt zijn beeltenis mee.’

14

Toen Frank Blankenberg en Bennie van Galen waren vertrokken, keek De Cock naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was bijna tien uur. Hij blikte naar Vledder.

’Gaan we naar huis of laven wij ons nog aan een goed glas cognac bij Smalle Lowietje?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Laten we naar huis gaan,’sprak hij geeuwend. ’Ik ben het zat. We hebben weer een bewogen dag achter de rug. En het is om moedeloos van te worden… we zijn weer geen steek verder gekomen.’ De Cock maakte een grimas.

’Je moet de moed niet laten zakken,’ sprak hij opgewekt. ’Eens breekt het licht door… zie je lijnen… herken je de verbanden.’ Vledder zuchtte.

’Ik zie nog niets,’ reageerde hij somber, ’er is duidelijk iets aan de hand met die beeldjes en naar mijn overtuiging speelt het testament van oom Herbert van Harrecoven een belangrijke rol.’ De Cock knikte.

’Heel goed,’ sprak hij lovend. ’In dat testament staan enige begunstigden… de neven van oom Herbert, die allen belang hadden bij zijn dood.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

’Weet je wie ik vanmiddag op Zorgvlied bij de begrafenis van de oude heer Van Harrecoven heb gemist?’

’Nou?’

’Vera van Veenendaal. Men zou toch op z’n minst verwachten dat zij belangstelling toonde. Herbert van Harrecoven was haar aanstaande man… de man met wie zij meende, samen met haar jonge kinderen, nog vele gelukkige jaren te beleven.’ De Cock grijnsde.

’Ik vermoed dat Bennie van Galen er bezwaar tegen had dat zij de plechtigheid bijwoonde.’

’Kortzichtig.’

De Cock knikte.

’Ik voorzie,’ sprak hij bedrukt, ’voor Vera van Veenendaal nog tal van problemen met haar Bennie. Vooral als haar kinderen wat ouder en groter worden.’

De oude rechercheur stond van zijn stoel op.

’Laten we gaan. Morgen is een nieuwe dag.’

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich naar voren, nam de hoorn op en luisterde. Na enkele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht zag bleek. De Cock keek hem peilend aan.

’Wie was dat?’

Vledder kneep zijn ogen even dicht.

’Big Pete.’

De Cock trok een vies gezicht.

’Big Pete?’ herhaalde hij ongelovig.

Vledder knikte.

’Hij is op dit moment in de Haarlemmer Houttuinen 912 in de woning van Ferdinand van Harrecoven.’

’Wat doet hij daar?’

Vledder slikte.

’Hij zit in een fauteuil naast het dode lichaam van zijn vriend en huilt.’

De Cock had moeie voeten.

Een helse pijn kroop van zijn tenen over zijn wreef langs zijn enkels omhoog. Daar leek het alsof duizend kleine duiveltjes met evenzovele spelden geniepig in zijn kuiten prikten. Het stemde hem droevig. Hij wist wat die helse pijn betekende. Telkens wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het onbehaaglijke gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, gaven zijn moeie voeten acte de présence en speelden de duiveltjes hun satanisch spel.

Met een van pijn vertrokken gezicht tilde hij zijn benen omhoog en legde ze voorzichtig op een punt van zijn bureau. Een diepe zucht van verlichting ontsnapte aan zijn borst. ’Ik snap er niet veel van,’ sprak hij hoofdschuddend. ’Ik zal nog eens aan mijn bijbelvaste oude moeder vragen of zij wellicht weet waarom Onze-Lieve-Heer mij zo nu en dan met moeie voeten plaagt.’

Vledder keek hem bezorgd aan. Hij kende het beruchte kwaaltje van zijn oudere collega.

’Is het weer zover?’

De Cock antwoordde niet, maar kneep met duim en wijsvinger zachtjes in zijn kuiten. Soms hielp het.

Dit keer niet. De geniepige duiveltjes wilden van geen wijken weten.

Vledder wees voor zich uit.

’Je moet er eens mee naar een dokter. Het heeft vast iets met jouw bloedsomloop te maken.’

De Cock schudde zijn hoofd.

’Het is psychisch. Als mijn oude hersenen vermoeid raken, merk ik dat niet aan mijn hoofd, maar zakt de pijn naar mijn voeten.’ De oude rechercheur wees naar de computer op het bureau van Vledder.

’Heb je al een proces-verbaal gemaakt van de dood van Ferdinand van Harrecoven?’

Vledder schudde zijn hoofd.

’Ik moet er nog aan beginnen. Resumerend: Ferdinand van Harrecoven werd op precies dezelfde manier vermoord als oom Herbert en neef Petrus Blankenberg… van dichtbij een schot door het hart.’

De jonge rechercheur zweeg even.

’Wat doen we met Big Pete?’

’Die moet terug naar het huis van bewaring.’

Vledder glimlachte.

’Hebben wij ons toch deerlijk vergist. De officier van justitie had hem niet in vrijheid gesteld, maar Big Pete had kans gezien om uit het huis van bewaring te ontsnappen. Daarom nam hij op Zorgvlied de benen toen hij jou zag. Hij voelde er weinig voor om opnieuw gearresteerd te worden.’

De Cock voelde nog eens aan zijn pijnlijke voeten. ’Hij kwam ook niet voor de begrafenis van oom Herbert, maar zocht contact met Ferdinand van Harrecoven om tijdelijk onderdak. Hij wilde in verband met zijn vlucht niet direct naar zijn eigen woning terugkeren.’

Vledder knikte.

’Ferdinand, die met een geraffineerde fraude een nieuwe slag had geslagen, ontmoette zijn maatje later op de dag en nam hem mee naar huis. Toen Big Pete ’s avonds na een bezoek aan een café in de Haarlemmerstraat terugkwam, vond hij zijn vriend vermoord.’

’En belde ons.’

Vledder glimlachte.

’Dat zal ik zo op papier zetten.’

De Cock knikte instemmend. Zacht kreunend boog hij zich naar voren en pakte een notitie van zijn bureau.

’Importeur Kwaliteitswijnen,’ las hij hardop. ’Wijnkoperij Henri Bloem, gevestigd Huizerweg 128 in Bussum.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

’Wat is daarmee?’

De Cock leunde in zijn stoel achterover en tilde met een pijnlijk gezicht zijn benen weer van het bureau.

’Daar gaan wij heen.’

’Wij?’

’Ja.’

’Waarom?’

De verwrongen gelaatstrekken van De Cock verdwenen. Er brak iets van een glimlach door.

’Ik ben vanmorgen gebeld door mijn oude vriend John Bakkenhoven uit Bussum. John, uitgever, journalist, schrijver van fantastische verhalen, is van plan wanneer ik met pensioen ga als ghostwriter mijn memoires te schrijven.’

Vledder snoof.

’En denk je,’ vroeg hij laatdunkend, ’dat mensen belangstelling hebben voor jouw memoires?’

De oude rechercheur knikte.

’Men leest ook de memoires van oud-commissaris Blaauw van de Rotterdamse politie. Waarom dan geen memoires van een Amsterdamse De Cock?’

Toen Vledder zweeg, ging de grijze speurder verder. ’John Bakkenhoven vroeg hoe het met mij ging en ik vertelde hem van de serie moorden waarmee wij bezig zijn. Ook noemde ik de platen van de blijde Bacchus, die wij bij twee van onze slachtoffers hebben aangetroffen.’

’En?’

’John zei: die plaat ken ik. Die hangt bij ons in Bussum in de zaak van wijnkoperij Henri Bloem.’

Vledder trok zijn schouders op.

’De blijde Bacchus,’ sprak hij neerbuigend, ’is een stenen kop boven de hoofdingang van het Château Petrus, waar wijlen Petrus Blankenberg zijn wijnen kocht. Wat wil je er meer van weten?’

De Cock trok een verongelijkt gezicht.

’Frank Blankenberg is geen kenner.’

In Bussum blikte De Cock naar een vriendelijk ogende man. Hij schatte hem op voor in de dertig. Hij had donkerblond haar, enigszins grijs aan de slapen.

’U… eh, u bent de huidige eigenaar van de wijnkoperij Henri Bloem?’ opende hij.

De man knikte.

’Mijn naam is Gert-Jan Rosier.’ Hij gebaarde om zich heen. ’En dit is mijn heiligdom.’

De Cock lachte. Gert-Jan Rosier leek hem een sympathieke man.

’Ik zal u proberen uit te leggen,’ begon hij voorzichtig, ’wat mij bezighoudt.’

Gert-Jan Rosier luisterde aandachtig naar het betoog van De Cock. Toen de oude rechercheur was uitgesproken, wees de wijnkoper naar de bekende plaat aan een betegelde muur van zijn zaak.

’De blijde Bacchus is niets,’ riep hij met een breed wegwerpgebaar. ’Niet meer dan het symbool van een blije wijndrinker.’ De ogen van Gert-Jan Rosier begonnen te glinsteren. ’Maar Château Petrus,’ De gedreven sommelier proefde het woord op het puntje van zijn tong. ’Château Petrus is voor de wijnkenner het summum. Ongeëvenaard. Bij Château Petrus wordt in bescheiden proporties wereldberoemde wijn geboren. In de slechts elf-en-een-halve hectare wijngaard van Château Petrus staan vrijwel uitsluitend oude wijnstokken. De gemiddelde leeftijd bedraagt niet minder dan veertig jaar. Het geheim van de wijn ligt voor een deel in de kleiige bovenlaag van de wijngaard. De andere châteaus in Pomerol moeten het hoofdzakelijk stellen met alleen een schrale kiezelgrond.’ De wijnkoper glimlachte breed.

’Vanwege die oude stokken,’ ging hij opgetogen verder, ’heeft de wijn van Petrus erg veel alcohol. Op volstrekt natuurlijke wijze wordt in de cuve veertien procent gehaald. Maar dat is niet het enige uitzonderlijke aan de wijn. Petrus is in alle opzichten overweldigend. Het is een wijn die jij niet neemt, maar hij neemt jou. De wijn bezit zo’n ontembare kracht, dat het bijna ondoenlijk is om er iets bij te eten. Vrijwel elk gerecht wordt door de wijn overheerst. Petrus is eten en drinken tegelijk.’ De heer Gert-Jan Rosier zweeg even. Uit zijn ogen straalde een blik van verrukking.

’Ik heb een paar maal een glas Petrus ter hand mogen nemen. Een belevenis die nog steeds mijn leven vult. Een intens dieprode kleur. Een schitterend bouquet van ongekende weelde en een overdonderende smaak, die slechts aarzelend je mond verlaat. Van alle rode wijnen in heel Bordeaux… en u weet, met een bordeaux is men getrouwd… is Petrus ongetwijfeld de wijn met de meeste kleur en de meeste kracht. Het is van belang hem drie tot vier uur van tevoren te decanteren. Helaas is de opbrengst van deze magistrale wijn maar veertig tonneaux, zodat zijn prijs hem alleen maar bereikbaar maakt voor de happy few.’ De Cock was even stil van het enthousiasme waarmee Gert-Jan Rosier over de wijn berichtte.

’Happy few?’

’Absoluut.’

’Wat betekent dat?’

De wijnkoper zuchtte diep.

’Voor een Château Petrus, wijn van het jaar 1970, betaalt men algauw drieduizend gulden per fles. Een Château Petrus van 1982 brengt zeker tweeëneenhalf duizend gulden op. En een fles Petrus van het jaar 1989 koopt u niet onder de tweeduizend gulden per fles.’

De Cock floot tussen zijn tanden.

’Dat zijn bedragen,’ riep hij overrompeld. ’Wanneer men een fikse partij Petrussen in zijn wijnkelder heeft liggen, bezit men een vermogen.’ Ineens schrok hij van zijn eigen formulering. Hij blikte opzij naar Vledder.

Petrussen,’ mompelde hij, ’dat is het.’

De Cock keek om zich heen. De plek aan de waterkant van de Kromme Waal, bijna pal tegenover de toegangsdeur van de woning van Felix van Harrecoven was goed gekozen. Hij hoopte dat de apparatuur die de technische dienst had opgesteld, hem op de beslissende momenten niet in de steek zou laten. Hij monsterde de afstandsbediening die men hem ter hand had gesteld. Druk op het witte knopje, was de instructie, en daarna op het rode knopje en wat jij wilt gebeurt.

De grijze speurder blikte naar de kleine magere man die naast hem in de camouflagebus zat. Meester Henri van Overwhere, zo had hij zich aan hem voorgesteld. De Cock had de jonge officier van justitie niet eerder ontmoet. Maar gezien de deal die Felix van Harrecoven met hem had willen sluiten, was hij genoodzaakt geweest om justitie direct bij de zaak te betrekken. Felix van Harrecoven verklaarde bereid te zijn om volkomen opening van zaken te geven en mee te willen werken bij de ontmaskering van de man die nu al drie moorden op zijn geweten had. Hij stelde echter één voorwaarde… straffeloosheid voor zijn eigen inbreng in de sinistere affaire.

Gezien zijn positie was De Cock niet in staat om toezeggingen te doen. Hij wist aanvankelijk ook bij benadering niet wat de inbreng van Felix van Harrecoven was geweest.

Meester Van Overwhere gluurde door een kijkgaatje in de achterdeuren van het camouflagebusje. Daarna draaide hij zich om. ’Waar is die man nu?’

’U bedoelt Felix van Harrecoven?’

’Ja.’

De Cock maakte en schouderbeweging.

’Zoals u hebt bevolen… in een van de cellen van het politiebureau aan de Warmoesstraat.’

Meester Van Overwhere keek naar hem op.

’Bent u het met mijn beslissing eens?’

De Cock grijnsde.

’Wat heeft het voor zin om mijn mening te verkondigen? Het is uw beslissing.’

’Wat had u gedaan wanneer u in mijn positie had verkeerd?’ De Cock schudde zijn hoofd.

’Ik was na zijn mededeling, dat hij bij de affaire was betrokken, niet onmiddellijk tot arrestatie overgegaan. Ik had eerst willen weten hoe groot zijn betrokkenheid bij de moorden was.’ Meester Van Overwhere stak zijn kin iets omhoog. ’Een bekentenis van betrokkenheid bij drie moorden is toch niet gering?’

De Cock zuchtte.

’Ik heb na zijn arrestatie op uw bevel,’ sprak hij somber, ’de grootste moeite gehad om Felix van Harrecoven te bewegen alsnog zijn medewerking te verlenen. Het is, dat hij in de overtuiging leeft het volgende slachtoffer te zijn, anders was mij dat nooit gelukt.’

De oude rechercheur zweeg even.

’Ik ken inmiddels zijn aandeel.’

’En dat is?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’U leest het wel in mijn proces-verbaal.’

Er viel een minutenlange stilte. Meester Van Overwhere nam weer het woord.

’Hoe laat verwacht u de moordenaar?’

’Elf uur.’

’U weet zeker dat hij komt?’

’Vrijwel.’

’Ook nu zijn lokaas er niet is?’

’Dat weet hij niet. Ik hoop dat hij zo nieuwsgierig is dat hij de op een kier staande woningdeur verder opendoet en naar binnen gaat. Als hij dan naar buiten komt, wacht hem een verrassing.’

’Hij kan achter niet weg?’

De Cock schudde zijn hoofd.

’De achteruitgang is gebarricadeerd.’

De oude rechercheur gluurde door de kijkgaatjes om te zien of Fred Prins en Appie Keizer hun posities hadden ingenomen. De beide rechercheurs hadden opnieuw blijhartig hun medewerking toegezegd.

Ook Vledder zat ditmaal niet in de observatiebus. Hij zat enige meters daarvandaan in een simpele personenauto met een machtige megafoon op schoot.

De Cock keek op zijn horloge. Het was drie minuten voor elf. De grijze speurder voelde hoe de spanning zijn bloeddruk opstuwde. Zijn oude hart pulseerde in de toppen van zijn vingers. Ineens, even voor de afgesproken tijd, zag hij een iets gebogen man met een indrukwekkende baard naar de woning van Felix van Harrecoven lopen. Bij de toegangsdeur aarzelde de man. Het was maar even. Toen ging hij de woning binnen. Al na enkele minuten kwam de man weer naar buiten. De Cock drukte op het witte knopje. De woningdeur van Felix van Harrecoven viel achter de man in het slot. Daarna drukte de grijze speurder op het rode knopje en het gedeelte van de Kromme Waal waar zij zich bevonden baadde plotseling in het volle licht. De stem van Vledder schalde over de kade.

’U bent omsingeld. Om u heen… voor u in het donker… staan gewapende politiemannen. Laat uw pistool vallen en loop langzaam met uw handen omhoog in de richting van de Prins Hendrikkade.’

Het duurde enkele seconden. Toen liet de man zijn pistool vallen. Het wapen kletterde op de straat. Met zijn handen omhoog liep de gebaarde man in de richting van de Prins Hendrikkade, zoals Vledder hem had bevolen.

Uit het donker stormden Fred Prins en Appie Keizer op hem af. Fred Prins hield hem in een houdgreep. Met de megafoon nog in zijn hand liep Vledder op de man toe. Met meester Van Overwhere in zijn kielzog kwam ook De Cock naderbij. Toen de grijze speurder pal voor de man stond, pakte hij de baard en rukte die af. Achter zijn rug hijgde Vledder.

’Francois van Harrecoven.’

15

De ding-dong in de gang galmde nog een beetje na. De Cock deed de deur van zijn woning open. Voor hem op de stoep stond Dick Vledder. Naast hem, half tegen zijn schouder geleund, stond de blonde Adelheid van Buuren. De Cock herkende haar direct aan de sproetjes rond haar neus.

Ze was keurig gekleed in een donker fluwelen mantelpakje en ze hield een boeket rode rozen in haar linkerhand.

Vledder acteerde wat verlegen.

’Ik heb haar maar meegenomen. Ik hoop dat jij daar geen bezwaar tegen maakt.’

De Cock lachte.

’Hoe zou ik dat kunnen?’

De oude rechercheur deed een stap opzij en liet het stel binnen. Vledder gebaarde voor zich uit.

’Zijn de anderen er al?’

De Cock knikte.

’Appie Keizer en Fred Prins zitten bij mijn vrouw en hebben het grootste woord.’

Ze stapten gezamenlijk de woonkamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Daarna richtte zij haar aandacht op Adelheid van Buuren en nam met een gebaar van verrukking de rozen in ontvangst.

Vledder glimlachte.

’Dat is Adelheid van Buuren. Zij wil in de toekomst bij de recherche. Adelheid is beslist een aanwinst voor het bureau Warmoesstraat.’

Mevrouw De Cock keek hem schuins aan.

’En voor jou?’

Over het gezicht van Vledder gleed een blos.

’Een geschenk van de hemel.’

De jonge rechercheur stelde Adelheid van Buuren voor aan Fred Prins en Appie Keizer.

Mevrouw De Cock wuifde uitnodigend naar een paar diepe leren fauteuils.

’Ga zitten,’ riep ze hartelijk. Ze wendde zich tot Adelheid van Buuren. ’Mijn man schenkt bij deze gelegenheid altijd cognac, maar als jij iets anders wilt?’

Adelheid schudde haar hoofd.

’Ik wil de traditie niet verbreken.’

De Cock vatte de fles fijne cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield, en vulde ruim de bodem van diepbolle voorverwarmde glazen. Hij reikte die Adelheid en zijn recherchevrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog. Zijn blik gleed naar Adelheid van Buuren. ’Ik heb vaak de gewoonte om op de gerechtigheid te toosten. Vanavond niet. Ik hef dit keer met jullie het glas op de liefde.’ Mevrouw De Cock keek haar man aan.

’Dat meen je?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

’Liefde en gerechtigheid… in beide wil ik blijven geloven.’ Vledder nipte aan zijn cognac.

’Weet je nu alles?’

De Cock knikte traag.

’Er zijn mij in deze zaak wel een paar dingen te verwijten.’ Hij hield zijn glas omhoog. ’Ik ben een liefhebber van een goed glas cognac. Maar het blijde gebruik van wijn ken ik niet. Toen Vera van Veenendaal mij vertelde dat Herbert tegen haar had gezegd… tot nu toe was ik alleen met Petrus getrouwd… ontging mij daarvan de betekenis. Ik wist niet dat in wijnkringen wordt gezegd… met een bordeaux is men getrouwd. Toen ik in het testament van Herbert van Harrecoven las… aan Petrus Blankenberg vermaak ik mijn voorraad Petrussen omdat hij die als kenner op waarde weet te schatten… heb ik de kern daarvan niet bevat. Evenmin heb ik in het begin de nodige aandacht besteed aan het feit dat zowel bij Herbert van Harrecoven als bij Petrus Blankenberg een plaat van de blijde Bacchus hing.’

Fred Prins zwaaide afwerend.

’Staak je jeremiades. Vertel ons liever hoe Francois ertoe is gekomen om drie moorden te plegen.’

De Cock knikte.

’Francois heeft Vledder en mij in het begin bewust in een verkeerde richting gestuurd. Hij loog. Hij had wel degelijk een sleutel van het huis van zijn oudoom Herbert. Hij was dikwijls bij zijn oudoom in huis. Vaak acteerde hij voor zijn oudoom als butler. Francois was een gokker, die dikwijls in casino’s was te vinden. Op een dag ontdekte hij de waarde van de schitterende partij Château Petrus-wijnen, die in de enorme kelder onder het huis van oom Herbert lag opgeslagen.

Vermoedelijk is die kelder heel vroeger gebruikt voor de opslag van vaten bier. De Brouwersgracht dankt haar naam aan de vele bierbrouwerijen die daar eens waren gevestigd. Na een verbouwing van het huis was die kelder alleen nog via een luik in het portaal te bereiken. Oom Herbert kwam nooit in die kelder. Francois zorgde ervoor dat zijn oudoom Herbert altijd voldoende flessen wijn boven in zijn kamer in voorraad had. Wanneer oudoom Herbert ’s avonds naar een concert of schouwburg ging, sleepte Francois enige kisten uit de kelder en verkocht die. Toen oudoom Herbert zijn testament maakte, was de enorme voorraad Château Petrus-wijnen bijna geheel verdwenen. In een afschrift van het testament las Francois dat de voorraad Petrussen aan Petrus Blankenberg was vermaakt. Die Petrus Blankenberg kende hij niet persoonlijk. Hij had zijn adres, maar hij had hem nog nooit ontmoet. Francois wist ook niet dat Petrus Blankenberg een wijnkoper was en een groot gedeelte van de voorraad Château Petrus aan zijn oom Herbert van Harrecoven had geleverd. Van de andere neven wist Francois, middels zijn oudoom, dat Ferdinand zijn geld verdiende met zwendelen en dat Felix in wapens handelde.’

Adelheid van Buuren glimlachte.

’Was dat de prelude?’

De Cock knikte.

’Francois kwam in een stroomversnelling toen oudoom Herbert callgirl Vera van Veenendaal leerde kennen en na enige tijd openbaar maakte met haar in het huwelijk te willen treden… een huwelijk in gemeenschap van goederen. Francois zag zijn toekomstbeeld in weelde verloren gaan… een huwelijk op die basis betekende ongetwijfeld het einde van zijn erfdeel, tenzij, tenzij hij resoluut ingreep. Dat huwelijk, zo overdacht hij, mocht nooit plaatsvinden.’

Vledder knikte begrijpend.

’Francois besloot zijn oudoom Herbert te vermoorden.’

’Inderdaad.’

’Hij ging op zoek naar Felix van Harrecoven aan de Kromme Waal en vertelde hem dat hij zich ernstig bedreigd voelde en vroeg of Felix hem een vuurwapen kon leveren.’

Appie Keizer grinnikte.

’Dat kon neef Felix.’

De Cock knikte.

’Felix verkocht hem een pistool… een 9 mm FM met de daarbij behorende munitie.

Francois begreep dat na de dood van oom Herbert Petrus Blankenberg zijn Petrussen zou opeisen. Hij bedacht toen een list. Hij kocht in het zuiden des lands bij diverse handelaren in heiligenbeelden een aantal gipsen beeldjes van de heilige apostel Petrus. Vervolgens schoot hij zijn oudoom Herbert van dichtbij neer en presenteerde aan ons de beeldjes als de verzameling Petrussen bedoeld in het testament van zijn oudoom.’ Vledder trok een grijns.

’Dat hebben wij aanvankelijk geloofd.’

De Cock zuchtte.

’We hadden geen andere keus. Toen ik Petrus Blankenberg de morgen na de moord op oom Herbert in het huis aan de Brouwersgracht ontmoette, vroeg hij mij of zijn Petrussen er nog waren. Ik beaamde dat en wees naar de eerste etage. Petrus Blankenberg keek mij vreemd aan… begrijpelijk, want dePetrus-wijnen behoorden in de kelder. Toen ik hem daarna op de eerste etage de beeldjes van de apostel Petrus liet zien, schrok hij zichtbaar, maar hij zei niets.’

Fred Prins keek hem niet-begrijpend aan.

’Waarom?’

De Cock grijnsde.

’Petrus Blankenberg had andere plannen. Hij begreep dat Francois, die hem van de dood van oom Herbert had bericht, aansprakelijk was voor de verwisseling. Hij nam contact op met de andere neven en toen hij van Felix vernam dat Francois bij hem een vuurwapen had gekocht, was hij ervan overtuigd dat Francois niet alleen verantwoordelijk was voor de verwisseling, maar ook dat hij oom Herbert had vermoord. Op een avond toen zijn vrouw met haar vriendin naar de schouwburg was, ontbood hij Francois aan zijn huis op de Keizersgracht.’

De Cock nam een slok van zijn cognac.

’Francois bekende zonder enige schroom dat hij oom Herbert had vermoord. Hij stelde dat de neven hem daarvoor in feite dankbaar dienden te zijn. Hij had voor hen de erfenis veiliggesteld. Petrus Blankenberg ging aan die opvatting voorbij. In overleg met de andere neven stelde hij Francois een ultimatum… of Francois deed afstand van zijn erfdeel… of hij, Petrus Blankenberg, ging naar rechercheur De Cock aan de Warmoesstraat en gaf volledige opening van zaken.’

Adelheid van Buuren sprong op.

’Gemeen.’

De Cock lachte om haar reactie.

’Francois,’ ging hij verder, ’ontstak in woede en schoot Petrus Blankenberg een kogel door zijn hart.’

De oude rechercheur spreidde zijn handen.

’Men zou toch verwachten dat na het bekend worden van de moord op Petrus Blankenberg de andere neven naar de politie zouden stappen?’

Hij schudde zijn hoofd.

’Dat deden ze niet. Toen Ferdinand na informatie bij de notaris vernam dat Francois nog steeds geen afstand van zijn erfdeel had gedaan, stuurde hij Big Pete naar een café aan de Haarlemmerstraat en liet Francois bij zich komen.’

Fred Prins knikte begrijpend.

’Er ontstond ruzie tussen die twee en Francois pleegde zijn derde moord.’

’Inderdaad.’

Vledder keek De Cock verwonderd aan.

’Hoe… eh, hoe weet jij dit alles?’ vroeg hij gespannen. De Cock maakte een verontschuldigend gebaar.

’Felix… Felix van Harrecoven. Hij kreeg het benauwd. Terwijl jij op Westgaarde de sectie op het lijk van Ferdinand van Harrecoven bijwoonde, kwam Felix naar de kit en zei mij dat hij wist wie de moorden had gepleegd. Hij wilde alles opbiechten… als hij straffeloosheid kreeg voor zijn eigen aandeel in de affaire. Die straffeloosheid kon ik hem niet garanderen.’ Vledder glimlachte.

’Noodgedwongen nam je contact op met justitie.’

De Cock knikte.

’Meester Van Overwhere kwam persoonlijk naar de kit, hoorde mijn verhaal aan en gelastte de arrestatie van Felix van Harrecoven. Ook wilde hij het vervolg van mijn onderzoek van nabij mee maken.’

De oude rechercheur zuchtte.

’Ik was des duivels. Toen meester Van Overwhere was vertrokken, heb ik op Felix ingesproken. Al mijn overtuigingskracht heb ik gebruikt. Gelukkig met succes.’

Vledder gebaarde.

’Zijn enige aandeel was het leveren van dat pistool.’ De Cock knikte.

’Maar op verboden wapenhandel staat tegenwoordig al acht jaar gevangenisstraf.’

’Die zal hij toch niet krijgen?’

’Ik hoop van niet.’

’Het verhoor van Francois verliep soepel?’

De Cock knikte.

’De verdere bijzonderheden die ik jullie heb verteld, zijn van hem.’

Appie Keizer zwaaide.

’Hoe lokte je Francois naar de Kromme Waal?’

De Cock glimlachte.

’Ik stelde een tekst op en liet Felix vanuit de Kit met die tekst naar Francois bellen.’

’Wat voor tekst?’

De Cock spreidde zijn handen.

’Niets bijzonders. Felix nodigde Francois uit naar de Kromme Waal te komen om over de afwikkeling van de erfenis te onderhandelen.’

’Je was ervan overtuigd dat hij zou komen?’

’Absoluut. Francois moest wel. Felix van Harrecoven was nog de enige man die wist dat hij de moorden had gepleegd.’ De grijze speurder liet zich in zijn fauteuil terugzakken en zweeg.’

Adelheid van Buuren stond op, boog zich over hem heen en fluisterde hem iets in het oor. Daarna ging ze weer naast Vledder zitten.

Het gesprek werd algemener. De moordende Francois raakte wat naar de achtergrond. Mevrouw De Cock spoedde zich naar de keuken en kwam terug met schalen vol lekkernijen. De Cock schonk nog eens in.

Het was al vrij laat toen alle gasten waren vertrokken. Mevrouw De Cock trok een poef bij en ging aan de voeten van haar man zitten.

’Ik vind toch dat je het geweldig goed gedaan hebt,’ sprak ze liefjes. ’Ik begrijp alleen nog weinig van dat verbroken ruitje in de keuken van het huis van oom Herbert. Daar heb je niets over gezegd.’

De Cock glimlachte.

’Het was een fout van Francois. Hij wilde doen voorkomen dat oom Herbert door een inbreker was neergeschoten. Daarom schoof hij de grendels terug en zette de deur open. Later besefte hij dat die enscenering niet klopte. Zo konden de grendels alleen vanaf de binnenzijde worden opengeschoven. In de nacht ging hij terug en sloeg een ruitje in.’

Mevrouw De Cock knikte begrijpend.

’Op die manier was het wel mogelijk om de grendels, komende van buiten, terug te schuiven.’

’Precies.’

’Waar zijn die twee beeldjes gebleven die jij aan Petrus Blankenberg had meegegeven?’

’Ik denk dat hij die uit woede in de gracht heeft gegooid.’ Mevrouw De Cock grinnikte, daarna boog ze zich iets naar haar man toe.

’Wat fluisterde Adelheid van Buuren in jouw oor.’

’Nieuwsgierig?’

’Ja.’

De Cock glimlachte.

’Op de tafel bij de dode Herbert van Harrecoven stond een fles wijn met twee glazen. Ik zag die attributen alleen als een mogelijkheid om vingerafdrukken van de dader te krijgen. Verder heb ik er niet op gelet.’

’Adelheid wel?’

De Cock knikte traag.

’Adelheid van Buuren wilde mij voor de anderen niet blameren. Daarom fluisterde zij zachtjes in mijn oor.’

’Wat?’

De Cock bracht zijn handen voor zijn gezicht.

’De fles op de tafel bij de dode oom Herbert was een Château Petrus.’

Примечания

1

Zie De Cock en de naakte juffer.

(обратно)

2

Bargoens voor geld.

(обратно)

3

peedee… plaats-delict. Vroeger heel deftig: plaats des misdrijfs.

(обратно)

4

Latijnse spreuk: Over de doden niets dan goeds.

(обратно)

5

Zie De Cock en moord op de Bloedberg.

(обратно)

6

Zie De Cock en de dood van een clown.

(обратно)

Оглавление

  • ~ ~ ~
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • 7
  • 8
  • 9
  • 10
  • 11
  • 12
  • 13
  • 14
  • 15
  • *** Примечания ***